ECLI:NL:RBDHA:2025:21602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
NL25.30718
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 november 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser behandeld. Eiser heeft op 5 april 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister op 4 juli 2025 als kennelijk ongegrond is afgewezen. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 14 oktober 2025 heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken op 11 juli 2025 en dat er geen contact meer is met zijn gemachtigde. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft bij het beroep, aangezien hij niet heeft aangetoond dat hij nog prijs stelt op bescherming in Nederland. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst erop dat het aan eiser is om na vertrek met onbekende bestemming kenbaar te maken dat hij nog bescherming zoekt. De uitspraak is gedaan door rechter P.G. Wijtsma, in aanwezigheid van griffier P.C.J. Lindeijer.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.30718

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. I. van Es).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij het beroep. Hij is namelijk met onbekende bestemming (MOB) vertrokken en niet gebleken is dat hij nog contact onderhoudt met zijn gemachtigde. De rechtbank verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk. Hieronder legt zij uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 5 april 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 4 juli 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2025 op zitting behandeld, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening. [2] Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben laten weten niet op de zitting te zullen verschijnen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser procesbelang bij het beroep?
3. De rechtbank beoordeelt eerst ambtshalve of eiser nog procesbelang heeft. De minister heeft namelijk op 29 juli 2025 laten weten dat eiser op 11 juli 2025 met onbekende bestemming is vertrokken.
3.1.
De gemachtigde van eiser heeft desgevraagd op 8 oktober 2025 laten weten dat zij geen contact met eiser heeft en dat haar niet bekend is waar hij verblijft. Volgens de gemachtigde is het echter nog te vroeg om te concluderen dat geen sprake meer is van procesbelang, omdat niet duidelijk is waarom geregistreerd staat dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Niet gebleken is dat de minister deugdelijk onderzoek heeft gedaan, bijvoorbeeld naar de vraag of eiser misschien in detentie verblijft.
3.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens rechtspraak van de Afdeling [3] moet er in beginsel vanuit worden gegaan dat een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd daarop geen prijs meer stelt als die vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder de minister te laten weten waar hij verblijft. Dit is anders als een vreemdeling na die melding nog contact met zijn gemachtigde onderhoudt over de procedure, tenzij er andere concrete aanknopingspunten zijn dat een vreemdeling geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland of dat hij anderszins geen actueel en reëel belang meer heeft. [4]
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij het beroep. Uit de gegevens van het COa blijkt dat eiser op 11 juli 2025 met onbekende bestemming is vertrokken. Uit het bericht van de gemachtigde van 8 oktober 2025 blijkt niet dat de gemachtigde nog contact met eiser onderhoudt over de procedure. Daarom is niet gebleken dat eiser nog prijs stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland en dat hij een rechtens te beschermen belang heeft bij het beroep. De stelling van de gemachtigde dat de minister geen deugdelijk onderzoek heeft gedaan naar de reden van de MOB-melding leidt niet tot een ander oordeel. Het ligt immers op de weg van eiser om, nadat hij met onbekende bestemming is vertrokken, kenbaar te maken dat hij nog prijs stelt op bescherming. Niet is gebleken dat eiser dit heeft gedaan en dat hij contact heeft onderhouden met zijn gemachtigde.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.NL25.303719.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579 en 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.