ECLI:NL:RBDHA:2025:21750

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
NL.42.186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsrecht op grond van het arrest Chávez-Vilchez voor een Peruaanse moeder van een Nederlandse minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een verblijfsaanvraag door een Peruaanse moeder, eiseres, die verblijfsrecht claimde op basis van haar minderjarige kind, dat de Nederlandse nationaliteit heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvraag van eiseres op 19 mei 2023 afgewezen, omdat er volgens hem geen daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding tussen eiseres en haar kind bestond. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 5 december 2023. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij verweerder een verweerschrift indiende. Op 17 september 2025 heeft verweerder alsnog een verblijfsrecht verleend aan eiseres op basis van artikel 8 van het EVRM, maar eiseres handhaafde haar beroep voor de periode van 17 december 2021 tot 27 november 2023, waarin zij geen verblijfsrecht had.

De rechtbank heeft de zaak op 24 september 2025 behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde, de gemachtigde van verweerder en een tolk aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres verrichte zorgtaken voor haar kind niet meer dan marginaal waren en dat er geen sprake was van een zodanige afhankelijkheidsrelatie die recht op verblijf zou rechtvaardigen. De rechtbank volgde de redenering van verweerder dat de dagelijkse zorg voor het kind bij de vader ligt en dat de omgang tussen eiseres en haar kind zeer beperkt is. De rechtbank concludeerde dat de belangen van het kind voldoende waren betrokken bij het bestreden besluit en dat het beroep van eiseres ongegrond was. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.186
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , van Peruaanse nationaliteit, eiseres

(gemachtigde: mr. F.M. Holwerda),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Procesverloop

1.1.
Met het besluit van 19 mei 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een verblijfsdocument EU/EER op grond van artikel 20 van het VWEU [1] afgewezen.
1.2.
Met het besluit van 5 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Met het aanvullend besluit van 17 september 2025 heeft verweerder het bezwaar van eiseres alsnog deels gegrond verklaard en aan haar een verblijfsrecht verleend op grond van artikel 8 van het EVRM [2] met ingang van 27 november 2023 tot 27 november 2028. Eiseres heeft aangegeven het beroep te handhaven. [3]
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en N.E. Ramirez Ruiz als tolk in de Spaanse taal.

Beoordeling door de rechtbank

Waar deze zaak over gaat
2. Eiseres is de biologische moeder van [naam 1] , geboren op [geboortedatum] 2021. [naam 1] heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiseres heeft gezamenlijk met de vader van [naam 1] ouderlijk gezag over hun kind. De relatie tussen eiseres en de vader van [naam 1] is kort na de geboorte van [naam 1] verbroken waardoor haar verblijfsvergunning per 17 december 2021 is ingetrokken. Op 27 juni 2023 heeft de rechtbank [naam 1] onder toezicht gesteld van [stichting] . Op 24 juni 2024 is deze ondertoezichtstelling verlengd. Uit deze ondertoezichtstelling volgt dat het contact tussen moeder en [naam 1] steeds verder is afgenomen en er ten tijde van het bestreden besluit een zorgregeling is vastgesteld, inhoudende dat de moeder en [naam 1] eenmaal per twee weken contact met elkaar hebben gedurende anderhalf uur, onder begeleiding van een zorgaanbieder.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres met het primaire besluit afgewezen omdat er geen daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding tussen eiseres en [naam 1] bestaat. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Op 17 september 2025 heeft verweerder het bezwaar van eiseres alsnog deels gegrond verklaard en haar een verblijfsrecht bij haar zoon verleend. Eiseres handhaaft haar beroep voor zover dat ziet op het verblijfsgat van 17 december 2021 tot 27 november 2023.
Juridisch kader
4.1.
Voor de vraag of sprake is van rechtmatig verblijf als verzorgende ouder van een minderjarig kind dat Unieburger is, moet worden gekeken naar het arrest Chávez-Vilchez [4] . Uit dit arrest volgt dat recht op verblijf kan worden ontleend als wordt voldaan aan een aantal vereisten. Deze vereisten zijn neergelegd in paragraaf B10/2.2 van Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 B. Aan de volgende vereisten moet zijn voldaan:
a. a) de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;
b) de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
c) de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
d) tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd. [5]
4.2.
Uit een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 juli 2025 [6] blijkt dat de vereisten van zorg- en opvoedingstaken en de afhankelijkheidsverhouding niet als zelfstandige, cumulatieve vereisten mogen worden toegepast. Het is namelijk de afhankelijkheidsrelatie tussen een minderjarige burger van de Unie en de vreemdeling, die het nuttig effect van het burgerschap van de Unie in het geding kan brengen, aangezien die afhankelijkheid ertoe kan leiden dat de burger van de Unie als gevolg van die weigering gedwongen zal zijn niet alleen het grondgebied van de lidstaat waarvan hij de onderdaan is, maar eveneens het grondgebied van de Unie als geheel te verlaten. De afhankelijkheidsverhouding vormt dus de grondslag voor het ontstaan van een afgeleid verblijfsrecht. Dat neemt echter niet weg dat een afhankelijkheidsverhouding doorgaans niet voorstelbaar is als een betrokkene niet meer dan marginale zorg- en/of opvoedingstaken verricht. Anderzijds is het verrichten van meer dan marginale zorg- en/of opvoedingstaken niet zonder meer voldoende voor het doen ontstaan van een afhankelijkheidsverhouding.
Chávez-Vilchez
5.1
Eiseres voert aan dat zij in de periode van 21 december 2021 tot
27 november 2023 wel degelijk zorg- en opvoedtaken heeft verricht en dat er sprake is van een afhankelijkheidsverhouding tussen [naam 1] en haar. In het rapport van [naam 2] , overgelegd op 18 januari 2022, volgt dat er tussen eiseres en de vader van [naam 1] een omgangsregeling is afgesproken. Deze omgangregeling houdt in dat het kind drie om vier dagen en later week om week bij eiseres en de vader verblijft. De verklaring van de jeugdconsulent bevestigt dat eiseres deze omgangsregeling nakomt. Uit de ondertoezichtstelling volgt eveneens dat er omgang is tussen eiseres en haar kind. Anders dan verweerder stelt, is hiermee wel degelijk aangetoond dat er in de betreffende periode sprake is van intensief gezinsleven tussen eiseres en haar kind. Om die reden heeft verweerder zich onterecht op het standpunt gesteld dat eiseres geen verblijfsrecht op grond van Chávez-Vilchez toekomt.
5.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de zorgtaken die eiseres in deze periode voor [naam 1] verrichtte niet meer dan marginaal zijn en dat er geen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen [naam 1] en eiseres. De verrichte zorgtaken van eiseres tijdens deze periode, namelijk het gezamenlijk spelen, gezamenlijk eten en haar kind verschonen, zijn geen zorg- en opvoedtaken zoals bedoeld in het Chávez-Vilchez arrest. Verweerder heeft daarbij meegewogen dat [naam 1] altijd bij zijn vader heeft gewoond en dat de primaire en dagelijkse zorg bij de vader ligt. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat [naam 1] bij zijn vader in Nederland zal blijven wonen en dat hij niet zal worden gedwongen het grondgebied van de EU te verlaten als aan eiseres verblijf in Nederland wordt geweigerd. Eiseres heeft geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat de zorgtaken die zij tijdens deze bezoekmomenten verricht, meer dan marginaal zijn. De stelling dat het niet de wens van eiseres is om niet voor haar kind te zorgen, maakt niet dat sprake is van daadwerkelijke zorgtaken dan wel afhankelijkheid zoals bedoeld in het arrest Chávez-Vilchez. Nu eiseres niet voldoet aan voorwaarden c en d van B10/2.2 van de Vc heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen.
5.3.
De rechtbank volgt ook het standpunt van eiseres niet dat de belangen van [naam 1] onvoldoende bij het bestreden besluit zijn betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit de gevolgen van de besluitvorming voor [naam 1] voldoende betrokken. Zo wordt op pagina 5 van het bestreden besluit gemotiveerd dat de dagelijkse zorg- en opvoedaken voor [naam 1] altijd door de vader zijn verricht. Verweerder merkt daarbij op dat uit de stukken volgt dat de duur en frequentie van de gestelde omgang met eiseres zelfs afneemt. De overgelegde stukken geven aan dat de omgangsregeling inmiddels is gereduceerd tot een afspraak dat eiseres haar zoon 1.5 uur per twee weken ziet, omdat eiseres niet in staat wordt geacht te voldoen aan de emotionele en praktische behoeften van het kind.

Conclusie

6. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van
mr.W.L. van der Pijl, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De indiener van het hoger beroep kan de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht ziet dit beroep ook op de aanvullende beschikking.
4.Arrest van het Hof van Justitie voor de Europese Unie van 10 mei 2017, C133/15.
5.De tekst in de Vreemdelingencirculaire zoals deze gold ten tijde van het bestreden besluit.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3344.