ECLI:NL:RBDHA:2025:21811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
NL25.48585
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Zwitserland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling met een V-nummer, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling ervan op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 13 november 2025 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de gemachtigde van de minister wel aanwezig was.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland op 12 september 2025 een verzoek om terugname naar Zwitserland gedaan, dat door Zwitserland op 15 september 2025 is aanvaard. Eiser heeft betoogd dat hij bij terugkeer naar Zwitserland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn mensenrechten, en heeft verwezen naar verschillende rapporten en artikelen die de situatie in Zwitserland beschrijven.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen, wat inhoudt dat men mag uitgaan van de veronderstelling dat andere lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zijn situatie uitzonderlijk is en dat hij bij terugkeer naar Zwitserland in gevaar komt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit van de minister voldoende gemotiveerd is en dat het beroep ongegrond is verklaard. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.48585

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Simicevic),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Sanchez Rhemrev).

Procesverloop

Met het besluit van 6 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL25.48586), op 13 november 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het besluit
2.1.
De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland op 12 september 2025 bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek op 15 september 2025 aanvaard.
2.2.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Zwitserland een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling. Ook heeft eiser volgens verweerder geen andere redenen aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om zijn asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen.
De beroepsgronden van eiser
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Volgens eiser kan er ten aanzien van Zwitserland niet zonder meer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens eiser voldoen de Zwitserse opvangvoorzieningen, onder andere door het gebruik van schuilkelders, namelijk niet aan de Europese standaard. Eiser verwijst hierbij naar een artikel van Amnesty International [1] , het Country Rapport van AIDA uit 2024, [2] het Asylum Report van EUAA uit 2023, [3] en een artikel van Blue News van 12 januari 2025. [4] Daarnaast heeft eiser in het verleden medicatie en behandeling gehad voor zijn psychische klachten zodat er bij terugkeer naar Zwitserland mogelijk medische behandeling noodzakelijk is. Verweerder had daarom aanvullende garanties aan de Zwitserse autoriteiten moeten vragen zodat eiser bij terugkeer de juiste zorg ontvangt. Tot slot is het bestreden besluit volgens eiser onvoldoende gemotiveerd omdat verweerder niet volledig ingaat op de in de zienswijze, en nogmaals in beroep, aangehaalde bronnen.
De beoordeling van de beroepsgronden
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. De rechtbank stelt voorop dat bij de toepassing van de Dublinverordening het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft onder meer in de uitspraak van 13 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:265) en de uitspraak van 10 oktober 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:4864), bevestigd dat verweerder ten aanzien van Zwitserland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Eiser moet aan de hand van concrete aanwijzingen aannemelijk maken dat dit in zijn geval niet kan. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218, Jawo) volgt dat daarbij een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid geldt.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Zwitserland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Zwitserse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest. De door eiser overgelegde landeninformatie is hiervoor onvoldoende. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.2.
Verweerder wijst er in de eerste plaats terecht op dat het bericht van Amnesty International dateert van 20 mei 2021, en dat er sindsdien meerdere uitspraken zijn geweest, waaronder de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling, waaruit volgt dat ten aanzien van Zwitserland kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ook wijst verweerder er terecht op dat uit de rapporten van AIDA en EUAA weliswaar volgt dat sommige organisaties kritiek hebben geuit op de leefomstandigheden in de (tijdelijke) ondergrondse opvangcentra, maar dat dit niet betekent dat eiser in een situatie terecht zal komen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegenheid zoals beschreven in het hiervoor genoemde Jawo arrest haalt. Hierbij is van belang dat uit openbare bronnen blijkt dat er geen sprake is van onverschilligheid van de Zwitserse autoriteiten ten opzichte van de opvang van asielzoekers. Zo blijkt uit het rapport van Aida uit 2025 [5] dat de ondergronds opvang worden gebruikt voor noodopvangcentra, en dat wordt geprobeerd de ondergrondse opvang te beperken tot een paar weken. Uit het rapport van EUAA waar eiser naar verwijst blijkt verder dat er in Zwitserland een nauwe samenwerking is geweest tussen de verschillende betrokken autoriteiten om het tekort aan opvangplekken aan te pakken. Ook uit het artikel van Blue News volgt dat er vooruitgang is en dat gemeenten nauwer worden betrokken. Verweerder stelt verder terecht dat niet is gebleken dat eiser in een ondergrondse opvang terecht zal komen. Hierbij is ook van belang dat eiser niet eerder als Dublinclaimant aan Zwitserland is overgedragen. Zwitserland heeft met het claimakkoord gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Het voorgaande betekent ook dat verweerder erop mag vertrouwen dat de Zwitserse autoriteiten het risico op refoulement in overeenstemming met de eisen van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Handvest zullen beoordelen.
4.3.
Ook eisers verklaringen over wat hij in Zwitserland heeft meegemaakt en waar hij voor vreest bevatten geen concrete aanwijzingen dat hij bij overdracht aan Zwitserland een reëel risico loopt op een behandeling als hiervoor bedoeld. Zo heeft eiser enkel verklaard dat de opvang niet fijn was, dat hij met twaalf man op een kamer verbleef en dat het eten niet lekker was. Niet is gebleken dat eiser hierover heeft geklaagd bij de Zwitserse autoriteiten. Als eiser na overdracht aan Zwitserland problemen ondervindt, dient hij zich te beklagen bij de Zwitserse autoriteiten of daar om hulp te vragen (vgl. het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308, in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk). Niet is gebleken dat de Zwitserse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen.
4.4.
Verder geldt met betrekking tot eisers – niet met nadere stukken onderbouwde – medische problemen dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Zwitserland dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland. Eiser heeft zelf ook verklaard dat hij medische zorg en medicatie heeft ontvangen in Zwitserland. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat Nederland het meest geschikte land is voor zijn medische situatie. Voor zover eiser zich beroept op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712, Tarakhel tegen Zwitserland), slaagt dit ook niet. Er is namelijk niet gebleken, dan wel met stukken onderbouwd, dat eiser moet worden aangemerkt als bijzonder kwetsbare asielzoeker in de zin van het arrest Tarakhel.
5. Verweerder heeft gelet op het voorgaande terecht kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen nakomt. Verweerder heeft in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken. Ook is het bestreden besluit hiermee voldoende gemotiveerd. Verweerder heeft immers op alle door eiser in de zienswijze genoemde bronnen gereageerd en uitgelegd waarom deze volgens verweerder niet maken dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Amnesty International UK, Switzerland: Violence and racism in asylum centres run by private security companies – new report, 20 mei 2021.
2.AIDA/ECRE, Country Report: Switzerland, conditions in reception facilities, update 2024.
3.EUAA, Asylum Report 2023, 4.7.2.1. Adjusting reception capacity and impact on reception conditions, 2023.
4.Blue News, Head of Swiss community association warns of asylum system collapse, 12 januari 2025.
5.AIDA/ECRE, Country Report: Switzerland mei 2025, p. 92 en 100.