ECLI:NL:RBDHA:2025:21839
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Beninse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 15 oktober 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2025 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank stelt vast dat de Europese Unie regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister mag in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk, wat inhoudt dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiser heeft echter aangevoerd dat hij niet veilig is in Frankrijk en dat hij slachtoffer is van mensenhandel en seksueel misbruik. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling.
De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag niet op grond van bijzondere omstandigheden aan zich hoeft te trekken. Eiser heeft geen objectieve gegevens overgelegd die de ernst van zijn gezondheidstoestand aantonen, en de minister was niet verplicht om een BMA-advies aan te vragen. De rechtbank wijst erop dat eiser geen eerdere asielaanvraag in Frankrijk heeft gedaan en dat hij geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de overdracht aan Frankrijk onevenredig hard zou zijn. De uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk en is op 18 november 2025 bekendgemaakt.