ECLI:NL:RBDHA:2025:21859

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
SGR 23/3445
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een naturalisatieverzoek van een Duitse eiseres die niet voldoet aan de vereisten voor verlening van het Nederlanderschap

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2025, wordt het beroep van eiseres, een Duitse nationaliteit, tegen de afwijzing van haar naturalisatieverzoek beoordeeld. Eiseres had op 19 januari 2022 een verzoek ingediend om het Nederlanderschap, maar dit werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 9 september 2022. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiseres niet onafgebroken samenwoonde met haar Nederlandse echtgenoot en niet voldeed aan de vereiste van vijf jaar hoofdverblijf in Nederland. Eiseres had in 2021 haar inschrijving in de Nederlandse basisregistratie beëindigd en was naar [stadstaat] verhuisd. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat zij aan de samenwooneis voldeed, ondanks haar argumenten over haar langdurige integratie in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiseres niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor naturalisatie. Het beroep werd ongegrond verklaard, en eiseres kreeg geen terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3445

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [stadstaat] , eiseres

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Houben).

Inleiding en procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek van 19 januari 2022 tot verlening van het Nederlanderschap (hierna ook: naturalisatie).
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 9 september 2022 afgewezen (hierna: het primaire besluit). Bij besluit van 29 maart 2023 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Het beroep van eiseres is bij uitspraak van de rechtbank van 16 juli 2024 niet-ontvankelijk verklaard in verband met het niet op tijd betalen van het griffierecht.
1.5.
Eiseres heeft tegen deze uitspraak een verzetschrift ingediend.
1.6.
Het verzet van eiseres is bij uitspraak van de rechtbank van 4 april 2025 gegrond verklaard. Het onderzoek is hervat in de stand waarin dat zich bevond voor de uitspraak van 16 juli 2024.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar echtgenoot [naam] en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiseres heeft de Duitse nationaliteit. Zij is vanaf 2003 ingeschreven geweest op adressen in Nederland en sinds augustus 2013 getrouwd met [naam] , die de Nederlandse nationaliteit heeft. Op 2 mei 2021 is eiseres uitgeschreven uit de Nederlandse basisregistratie personen (hierna: Brp) in verband met aanvaarding van een betrekking in [stadstaat] . Eiseres heeft op 19 januari 2022 een verzoek om naturalisatie ingediend bij de Nederlandse ambassade in [stadstaat] .
3. Verweerder heeft het verzoek van eiseres afgewezen. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres niet sinds ten minste drie jaar voorafgaand aan haar verzoek onafgebroken samenwoont met haar echtgenoot. Daarnaast heeft zij niet sinds vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan haar verzoek onafgebroken toelating en hoofdverblijf in het Koninkrijk. Volgens verweerder zijn er geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht of gekomen op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van de geldende wettelijke vereisten door de hardheidsclausule toe te passen.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar verzoek. Eiseres heeft naar voren gebracht dat zij wel degelijk samenwoont met haar Nederlandse echtgenoot, met wie zij een duurzame relatie heeft, maar dan op twee locaties, namelijk in Nederland en in [stadstaat] . Voor zover er niet wordt voldaan aan de eis van samenwoning, geldt dat eiseres daar om puur formele redenen niet aan kan voldoen. Het vereiste van samenwoning heeft tot doel om de integratie van de aanvrager in de Nederlandse samenleving te waarborgen. Evident is dat aan deze onderliggende voorwaarde is voldaan. Eiseres brengt aan de hand van concrete voorbeelden naar voren dat zij al meer dan 20 jaar een aanzienlijke maatschappelijke en professionele bijdrage levert in Nederland en dat zij duidelijk en langdurig is ingeburgerd en geïntegreerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het besluit van verweerder tegen de bedoeling en geest van de wet is en het belang dat daarmee wordt gediend. Daarnaast heeft verweerder volgens eiseres onvoldoende rekening gehouden met de uitzonderlijke omstandigheden in deze zaak.
Wat zijn de regels?
5. Uit artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) volgt dat één van de voorwaarden voor verlening van het Nederlanderschap is dat de verzoeker ten minste sinds vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: Handleiding RWN), waarin het beleid van verweerder is uiteengezet, staat dat primair aan de hand van gegevens uit de gemeentelijke voorziening van de Brp wordt getoetst of sprake is van hoofdverblijf in Nederland.
6. Een uitzondering op de voorwaarde van toelating en hoofdverblijf is dat de verzoeker ook het Nederlanderschap kan verkrijgen wanneer deze ten minste drie jaar getrouwd is met en samenwoont met een Nederlander. Dat volgt uit artikel 8, tweede lid, van de RWN. Uit de Handleiding RWN blijkt dat vereist is dat de verzoeker ten minste drie jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek onafgebroken is gehuwd en gedurende die drie jaar onafgebroken heeft samengewoond met een en dezelfde Nederlander. Het huwelijk en de samenwoning moeten voortduren op het moment van de beslissing op het verzoek. De samenwoning binnen het Koninkrijk kan worden aangetoond door inschrijving op eenzelfde adres in de Brp. Als de samenwoning daaruit niet afdoende blijkt, zal de verzoeker blijkens de Handleiding RWN met andere bewijsstukken moeten aantonen dat sprake is geweest van onafgebroken samenwoning met de Nederlandse echtgenoot.
7. In bijzondere gevallen is naturalisatie mogelijk als aan bepaalde voorwaarden niet is voldaan. Op grond van artikel 10 van de RWN kan het Nederlanderschap worden verleend in afwijking van bepaalde in de RWN gestelde vereisten, waaronder artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c van de RWN, te weten de voorwaarde van vijf jaar toelating en hoofdverblijf. De Raad van State dient daaraan voorafgaand te worden gehoord. De afwijkingsmogelijkheid wordt ook aangeduid als de hardheidsclausule.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verzoek van eiseres om naturalisatie heeft kunnen afwijzen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9. Niet in geschil is dat eiseres op 2 mei 2021 is uitgeschreven uit de Nederlandse Brp en dat haar echtgenoot daar ingeschreven is gebleven. Daaruit volgt dat het hoofdverblijf van eiseres vanaf dat moment niet langer in Nederland was gelegen en het hoofdverblijf van haar echtgenoot wel. Eiseres heeft niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat desondanks van samenwoning in de zin van de RWN sprake is geweest, te weten feitelijk samenwonen op hetzelfde adres. [1] Uit de informatie die eiseres verweerder bij e-mail van 4 maart 2022 verstrekte, volgt immers dat zij vanaf het moment van uitschrijving uit de Brp in verband met aanvaarding van een hoofdbetrekking in [stadstaat] niet meer dan 180 dagen per jaar in Nederland zou kunnen verblijven. Uit deze e-mail volgt verder dat eiseres en haar echtgenoot in verband met zijn hoofdbetrekking in Nederland deels op twee locaties leven. In het bezwaarschrift onderkent eiseres dat het correct is dat zij niet in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag overwegend in een gezamenlijk huishouden met haar echtgenoot leeft. Dat sprake is van een gezamenlijk reispatroon van eiseres en haar echtgenoot en dat zij elkaar bezoeken zo vaak als hun werk dit toelaat, maakt dit niet anders. Ook als de echtgenoot van eiseres eveneens ingeschreven stond in [stadstaat] , zoals voor het eerst op de zitting naar voren is gebracht, leidt dit niet tot een andere conclusie. Uit de uitschrijving van eiseres uit de Brp volgt immers dat eiseres en haar echtgenoot niet langer in hetzelfde land hoofdverblijf hebben. Verweerder heeft op grond van deze omstandigheden redelijkerwijs mogen oordelen dat van samenwoning in de zin van de RWN vanaf het moment van uitschrijving van eiseres uit de Brp geen sprake meer was.
10. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet kan voldoen aan de eis van samenwoning in verband met de wettelijke eisen voor inschrijving in de Brp. De rechtbank heeft begrip voor de redenen voor de onderbreking van de samenwoning van eiseres en haar echtgenoot. Deze zijn echter, zoals blijkt uit vaste jurisprudentie [2] , voor de juridische beoordeling niet van betekenis, omdat de reden van onderbreking niet afdoet aan het feit dat de samenwoning onderbroken is.
11. Dat eiseres ingeburgerd is, zoals zij stelt en door verweerder ook niet wordt bestreden, heeft verweerder ook niet tot een andere conclusie hoeven brengen. De wetgever heeft in het geval van naturalisatie, naast de voorwaarde van inburgering, bewust de voorwaarde gesteld van een ononderbroken samenwoning dan wel onafgebroken toelating en hoofdverblijf. De tekst van zowel artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c van de RWN, als artikel 8, tweede lid, van de RWN, is dwingend geformuleerd. De tekst van de bepaling biedt verweerder dus niet de ruimte om van de samenwooneis, dan wel de voorwaarde van toelating en hoofdverblijf, af te wijken. De wetgever heeft ook niet de mogelijkheid geboden om met toepassing van de hardheidsclausule af te kunnen wijken van de samenwooneis. Daaruit volgt dat de wetgever strikte toepassing van de samenwooneis voor ogen heeft, in die zin dat een gehuwde partner die niet feitelijk samenwoont met diens Nederlandse echtgenoot niet het Nederlanderschap kan verkrijgen. Hieruit kan worden afgeleid dat naast de mate van inburgering en integratie ook de intensiteit van de band met Nederland op het moment van de aanvraag en de beslissing daarop van belang is volgens de wetgever.
12. Verweerder heeft dan ook mogen vaststellen dat eiseres en haar echtgenoot niet sinds ten minste drie jaar voorafgaand aan haar verzoek onafgebroken samenwoonden en dat eiseres daardoor niet voldoet aan de voorwaarde voor verlening van het Nederlanderschap als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de RWN in combinatie met het eerste lid, aanhef en onder c, van dat artikel.
13. Verweerder heeft eveneens mogen vaststellen dat eiseres niet ten minste vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek in het Koninkrijk toelating en hoofdverblijf had en dat eiseres daardoor niet voldoet aan de voorwaarde voor verlening van het Nederlanderschap als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN.
14. Verder heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien de hardheidsclausule toe te passen. De hardheidsclausule biedt geen mogelijkheid om af te wijken van de samenwooneis van artikel 8, tweede lid, van de RWN. Verweerder heeft ook niet met toepassing van de hardheidsclausule hoeven afwijken van het vereiste van vijf jaar toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c van de RWN. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
15. Eiseres heeft op de zitting naar voren gebracht dat haar belang bij het verkrijgen van het Nederlanderschap, los van de erkenning die dit op zou leveren dat zij Nederlander is, er in is gelegen dat zij dan de rechten krijgt die voorbehouden zijn aan Nederlanders, zoals het stemrecht.
16. Het uitgangspunt is dat de hardheidsclausule de mogelijkheid biedt om in bijzondere gevallen af te wijken van bepaalde in de RWN gestelde vereisten. Uit jurisprudentie blijkt dat de wettelijke eisen in beginsel prevaleren en dat verweerder bij de invulling van het begrip ‘bijzondere gevallen’ beoordelingsruimte toekomt, waarbij die invulling primair behoort tot zijn verantwoordelijkheid [3] . Uit de Handleiding RWN blijkt dat het niet de bedoeling is dat op grote schaal van de afwijkingsmogelijkheid gebruik wordt gemaakt en dat verweerder daar doorgaans terughoudend gebruik van maakt. In de Handleiding RWN is toegelicht dat het moet gaan om zeer bijzondere gevallen waarin redenen van staatsbelang of andere gewichtige belangen van (één van de landen van) het Koninkrijk zich voordoen, zoals op het gebied van de internationale economische en culturele betrekkingen. Ook in gevallen van ernstig ambtelijk verzuim of om humanitaire redenen kan blijkens de Handleiding RWN worden afgeweken van de geldende voorwaarden voor naturalisatie.
17. Verweerder heeft zich met inachtneming van het voorgaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in het geval van eiseres geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 10 van de RWN. Verweerder heeft eiseres dus niet in afwijking van de wettelijke vereisten het Nederlanderschap hoeven verlenen.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
19. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Kock-Molendijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie Rechtbank Den Haag 12 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10840.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS2023:2205, r.o. 3.2, met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL1824, r.o. 2.5.
3.Uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS2023:2205, r.o. 4.1.