ECLI:NL:RBDHA:2025:21948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
NL25.47592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Spanje

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 13 november 2025 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waarbij eiser aanvoert dat er in Spanje systematische tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. De rechtbank stelt vast dat de Dublinverordening het uitgangspunt heeft dat lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen, en dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de goede werking van het Spaanse asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zijn situatie in Spanje een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengt.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.47592

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Sanchez Rhemrev).

Procesverloop

Met het besluit van 30 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL25.47593) op 13 november 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het besluit
1.
1.1.
De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland op 15 juli 2025 bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek op 29 augustus 2025 aanvaard.
1.2.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen, omdat Spanje op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling. Ook heeft eiser volgens verweerder geen andere redenen aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om zijn asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen.
De beroepsgronden van eiser
2. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Er is volgens eiser in Spanje sprake van systematische tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Zo stelt eiser dat hij geen geld van de Spaanse overheid krijgt en dat hij lang op een beslissing op zijn asielaanvraag zal moeten wachten. Ook heeft eiser medicijnen nodig.
De beoordeling van de beroepsgronden
2.1.
De rechtbank stelt voorop dat bij de toepassing van de Dublinverordening het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft onder meer in de uitspraak van 25 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2548) en de uitspraak van 23 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:5353), geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Spanje van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Eiser moet aan de hand van concrete aanwijzingen aannemelijk maken dat dit in zijn geval niet kan.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Spanje, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Spaanse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest. Eiser heeft geen objectieve landeninformatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Spanje ingebracht. Ook eisers verklaringen over wat hij in Spanje heeft meegemaakt en waar hij voor vreest bevatten geen concrete aanwijzingen dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling als hiervoor bedoeld. Zo heeft eiser enkel verklaard twee en een halve maand in de opvang in Spanje te hebben verbleven, en dat de opvang niet echt goed was. Verder geldt met betrekking tot eventuele medische problemen van eiser dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Spanje dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat Nederland het meest geschikte land is voor zijn medische situatie. Hierbij is ook van belang dat eiser eerder geen asielaanvraag in Spanje heeft ingediend. Spanje heeft met het claimakkoord gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Het voorgaande betekent ook dat verweerder erop mag vertrouwen dat de Spaanse autoriteiten het risico op refoulement in overeenstemming met de eisen van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Handvest zullen beoordelen. Als eiser na overdracht aan Spanje problemen ondervindt, dient hij zich te beklagen bij de Spaanse autoriteiten of daar om hulp te vragen (vgl. het arrest van het EHRM van 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308, in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk). Niet is gebleken dat de Spaanse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen.
2.3.
Verweerder heeft gelet op het voorgaande terecht kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Spanje de internationale verplichtingen nakomt. Verweerder heeft in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.