ECLI:NL:RVS:2024:5353

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
202202210/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.C.M. de Poorter
  • N. Verheij
  • M.J.M. Ristra-Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de overdracht van een vreemdeling aan Spanje

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 28 maart 2022 is genomen. Dit besluit houdt in dat de vreemdeling wordt overgedragen aan Spanje. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, heeft op 5 april 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.M.G.M. Raafs, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 23 december 2024 uitspraak gedaan. De vreemdeling betoogde dat de minister de schending van het verdedigingsbeginsel had moeten beoordelen, maar dit niet heeft gedaan. De Afdeling oordeelde dat de grief van de vreemdeling slaagde en dat het hoger beroep gegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van 28 maart 2022 werd ook vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit blijven in stand. De minister van Asiel en Migratie werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

202202210/1/V3.
Datum uitspraak: 23 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 5 april 2022 in zaak nr. NL22.5219 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bepaald dat de vreemdeling wordt overgedragen aan Spanje.
Bij uitspraak van 5 april 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.M.G.M. Raafs, advocaat in Sittard, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief terecht dat de rechtbank ten onrechte de schending van het verdedigingsbeginsel door de minister op grond van artikel 6:22 van de Awb heeft gepasseerd. Hij betoogt terecht dat de minister ook bij zelfstandige overdrachtsbesluiten moet beoordelen of de overdracht in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en de minister hem daarom tijdens de besluitvormingsprocedure in de gelegenheid had moeten stellen om zijn bezwaren daarover kenbaar te maken. Dat heeft de minister niet gedaan. De Afdeling wijst op haar uitspraken van 23 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4244, en van 29 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4919.
1.1.    De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 28 maart 2022 wordt vernietigd. Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting laat de Afdeling de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand (artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb). Dit betekent dat het besluit feitelijk toch blijft gelden. Daarover overweegt de Afdeling het volgende.
3.       Niet is gebleken dat de vreemdeling in Spanje in een situatie terechtkomt als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 22 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5289, bevestigd dat de minister nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan bij Spanje. De vreemdeling heeft in beroep en hoger beroep niet toegelicht waarom in zijn geval wel een reëel risico bestaat op schending van artikel 4 van het EU Handvest na de overdracht.
4.       De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 5 april 2022 in zaak nr. NL22.5219;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 28 maart 2022, V-[…];
V.       bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
VI.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.M. de Poorter, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van S. van Dijk LLM, griffier.
w.g. De Poorter
voorzitter
w.g. Van Dijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024
967