ECLI:NL:RBDHA:2025:21968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
NL25.54943
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring van een vreemdeling in het bestuursrecht

Op 19 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortduren van de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 29 september 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, die is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 17 november 2025 gesloten en besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was.

De rechtbank overweegt dat indien de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, zij het beroep gegrond kan verklaren en de maatregel kan opheffen. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het vorige onderzoek rechtmatig was. De beoordeling van het voortduren van de maatregel is dus beperkt tot de periode na 14 oktober 2025.

Eiser heeft aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat de aanvraag voor een laissez-passer nog niet is gepresenteerd bij de autoriteiten van het land van herkomst. De rechtbank oordeelt echter dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het zicht op uitzetting naar Algerije, aangezien de aanvraag nog in behandeling is en er geen aanwijzingen zijn dat de Algerijnse autoriteiten de aanvraag zullen weigeren.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij jong is en dat detentie schadelijk is voor kinderen en adolescenten. De rechtbank heeft echter geen reden gezien om te oordelen dat een lichter middel zou volstaan of dat de voortzetting van de bewaring niet gerechtvaardigd is. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.54943

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. K. Ramdhan),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

De minister heeft op 29 september 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 17 november 2025 gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. [1]

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 20 oktober 2025 (in de zaak NL25.48628) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (14 oktober 2025).
Zicht op uitzetting
3. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Weliswaar is er al een laissez-passer (lp) aangevraagd, maar hij is nog niet gepresenteerd bij de autoriteiten van het land van herkomst. Uit de voortgangsrapportage of het vertrekgesprek blijkt ook niet waarom eiser nog niet gepresenteerd is.
3.1.
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. [2] De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser anders te oordelen. De lp-aanvraag is nog steeds in onderzoek en er zijn op dit moment geen aanknopingspunten waaruit blijkt dat de Algerijnse autoriteiten geen lp zullen afgeven. De omstandigheid dat nog geen lp is afgegeven, betekent daarom niet dat dit zicht in eisers geval niet bestaat. Uit het enkele feit dat nog niet is gereageerd op de rappels kan niet worden afgeleid dat de Algerijnse autoriteiten zullen weigeren aan eiser een lp te verstrekken. Uit het voortgangsrapport blijkt dat de lp-aanvraag op 3 oktober 2025 is verzonden aan de Algerijnse autoriteiten. De minister heeft vervolgens op 16 oktober 2025 en op 6 november 2025 gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Lichter middel
4. Eiser voert verder aan dat hij jong is en dat detentie veel schade veroorzaakt bij kinderen/adolescenten. Tijdens zijn vertrekgesprek heeft hij ook aangegeven dat hij veel klachten heeft.
4.1.
De rechtbank ziet ook hier geen aanleiding om te oordelen dat een lichter middel wel zou kunnen volstaan of dat de voortzetting van de vreemdelingenbewaring niet langer gerechtvaardigd zou zijn. Daar komt bij dat in de uitspraak van 20 oktober 2025 is geoordeeld dat eiser niet met documenten heeft onderbouwd dat hij minderjarig is, waardoor de minister van zijn meerderjarigheid mag uitgaan. De enkele stelling van eiser dat de bewaring hem zwaar valt, maakt dat niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Göbel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Afdeling (de Afdeling) van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892, bevestigd in de uitspraak van 27 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:722.
3.Vergelijk HvJEU 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647 (Adrar) en HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 (C, B en X).