ECLI:NL:RBDHA:2025:22133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
NL24.47399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Koerdische eiser met betrekking tot politieke vervolging in Turkije

Deze uitspraak betreft de afwijzing van een asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie, ingediend door een Koerdische eiser. De eiser heeft op 12 februari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke op 25 november 2024 door de minister als ongegrond is afgewezen. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de minister op 6 maart 2025 een nieuw besluit heeft genomen. De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2025 behandeld, waarbij de eiser zijn lidmaatschap van de Koerdische partijen HDP en DBP heeft ingeroepen als reden voor zijn vrees voor vervolging bij terugkeer naar Turkije. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de politieke overtuiging van de eiser en de gevolgen daarvan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister en draagt deze op om binnen 10 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.47399
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. F.W. Verweij),

en
de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. S. Mandersloot).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiser heeft op 12 februari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het besluit van 25 november 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond. Eiser heeft op 28 november 2024 tegen dit besluit beroep ingesteld.
4. Op 6 maart 2025 heeft de minister het besluit van 25 november 2024 ingetrokken en een nieuw besluit genomen (het bestreden besluit). Op 15 juli 2025 en 22 september 2025 heeft eiser tegen het (nieuwe) bestreden besluit beroepsgronden ingediend.
5. De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, K. Manuelian als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
6. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft verklaard lid te zijn van de Koerdische partijen, de HDP en de DBP. Vanaf 2017 heeft hij diverse
activiteiten voor deze partijen verricht, zoals het bijwonen van demonstraties en partijvergaderingen. Als gevolg van zijn betrokkenheid bij deze partijen heeft de politie meerdere huisinvallen bij eiser uitgevoerd. Daarnaast heeft er een inval plaatsgevonden in een hotel waar eiser op dat moment met zijn vriendin verbleef tijdens een vakantie. Een dag na dit incident moest eiser voor de rechtbank verschijnen. De officier van justitie deelde eiser echter mee dat sprake was van een misverstand, waarna hij mocht gaan. Naar aanleiding van het incident in het hotel heeft eiser besloten Turkije te verlaten. Na zijn vertrek is de politie nog tweemaal bij de woning van eisers ouders verschenen, waarna zij hebben gevraagd naar de verblijfplaats van eiser. Eiser stelt dat hij bij terugkeer naar Turkije vreest te worden gearresteerd wegens zijn politieke activiteiten voor de HDP en de DBP. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij en zijn familie problemen hebben ondervonden vanwege het feit dat meerdere familieleden PKK-aanhangers zijn. Ook voert eiser aan dat hij discriminatie heeft ervaren vanwege zijn Koerdische afkomst en zijn geloofsovertuiging. Hij praktiseert de islam niet meer en beschouwt zichzelf sinds 2019 als Deïst. Bij terugkeer naar Turkije vreest hij discriminatie, zowel van zijn ouders als van moslimsektes, vanwege zijn geloofsovertuiging.
Het bestreden besluit
7. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. eisers lidmaatschap van de HDP;
3. problemen door eisers lidmaatschap van de HDP;
4. problemen doordat eisers familieleden banden hebben met de PKK;
5. discriminatie wegens eisers Koerdische etniciteit; en
6. discriminatie wegens eisers Deïstische religie.
7.1.
Bij het ingetrokken besluit van 25 november 2024 vindt de minister het eerste, vijfde en zesde asielmotief geloofwaardig. Het tweede, derde en vierde asielmotief vindt de minister ongeloofwaardig. Ten aanzien van het tweede asielmotief stelt de minister dat eiser onvoldoende documenten heeft overgelegd waarvoor geen afdoende verklaring is gegeven.1 Ten aanzien van het derde en vierde asielmotief stelt de minister dat de verklaringen van eiser niet samenhangend en aannemelijk zijn.2 De minister overweegt daartoe dat eisers verklaringen over de huisinvallen en het incident bij het hotel geen voldoende verband houden met zijn politieke betrokkenheid bij de HDP. Daarnaast volgt de minister eiser niet in zijn stelling dat hij problemen heeft gekregen met de autoriteiten vanwege de omstandigheid dat hij dezelfde achternaam heeft als een persoon genaamd [persoon] . Deze man zou problemen hebben gekregen met de autoriteiten vanwege zijn PKK-betrokkenheid. De minister acht het niet aannemelijk dat [persoon] daadwerkelijk familiebanden heeft met eiser en dat [persoon] de neef is van eisers vader. De geloofwaardig geachte asielmotieven leiden volgens de minister niet tot het verlenen van een asielvergunning. De minister heeft aan eiser tevens een terugkeerbesluit opgelegd.
7.2.
Bij het bestreden besluit van 6 maart 2025 heeft de minister een nieuwe beoordeling gemaakt. Naast het eerste, vijfde en zesde asielmotief wordt het tweede asielmotief nu eveneens geloofwaardig geacht, omdat eiser op 15 februari 2025 aanvullende documenten heeft overgelegd waardoor hij zijn lidmaatschap van de HDP en de DBP heeft
1. Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2 Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw.
kunnen onderbouwen. Het derde en vierde asielmotief worden nog steeds als ongeloofwaardig aangemerkt, om dezelfde redenen als in het ingetrokken besluit van 25 november 2024. De geloofwaardig geachte motieven leiden volgens de minister nog steeds niet tot het verlenen van een asielvergunning. De minister legt opnieuw een terugkeerbesluit op aan eiser.
Geloofwaardigheid van het HDP-lidmaatschap: risicoprofiel en politieke overtuiging
8. Gelet op het gegeven dat het lidmaatschap van de HDP en de DBP van eiser geloofwaardig is geacht, voert eiser aan dat hij door de Turkse overheid wordt beschouwd als een politiek activist, hetgeen raakt aan de vervolgingsgrond van (toegedichte) politieke overtuiging. Eiser verwijst in dit verband naar een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 13 januari 2023.3
8.1.
De minister heeft eerst ter zitting het standpunt ingenomen dat eiser onder het risicoprofiel van DEM-leden (voormalig HDP) valt, zoals neergelegd in paragraaf C7/34.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), nu zijn lidmaatschap van de HDP en de DBP geloofwaardig is geacht. Dit neemt volgens de minister echter niet weg dat eiser zijn vrees dient te individualiseren, zoals volgt uit paragraaf C2/2.4 van de Vc. Het feit dat eiser behoort tot een risicogroep is op zichzelf dan ook niet voldoende om asiel te verlenen. De minister stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij specifiek in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten is komen te staan. Daarbij wijst de minister op de ongeloofwaardig geachte problemen die eiser gesteld heeft te hebben ondervonden en dat niet ieder HDP-lid automatisch in de negatieve aandacht van de autoriteiten komt te staan.
8.2.
De rechtbank volgt dit eerst ter zitting ingenomen standpunt van de minister niet. Niet in geschil is dat eiser een politieke overtuiging heeft. Volgens Informatiebericht 2024/10 Werkwijze politieke overtuiging (IB 2024/10) dient de minister eiser te bevragen over toekomstige door de politieke overtuiging gemotiveerde activiteiten bij terugkeer. De rechtbank stelt vast dat dit in het onderhavige geval niet is gebeurd en dat dit ook niet is betrokken in het bestreden besluit. Uit rapport van het nader gehoor blijkt namelijk dat eiser niet is bevraagd naar of en zo ja, op welke wijze, hij zijn politieke overtuiging in de toekomst wil uiten, hetgeen wel is voorgeschreven in IB 2024/10. De rechtbank oordeelt daarom dat de minister, door deze vragen niet te stellen, niet in lijn heeft gehandeld met de vereisten van IB 2024/10. Om die reden is het beroep gegrond en zal het bestreden besluit worden vernietigd. De minister wordt opgedragen eiser opnieuw te horen in lijn met IB 2024/10. Vervolgens dient de minister dit in een nieuw besluit te beoordelen, waarbij ook de sterkte van eisers politieke overtuiging en de geloofwaardige verrichte activiteiten moeten worden betrokken zoals ook voorgeschreven in IB 2024/10. Daarbij dient de minister ook te kijken naar het risicoprofiel waar eiser onder valt en moet een beoordeling plaatsvinden aan de hand van algemene landeninformatie.
8.3.
In het kader van de finale geschilbeslechting zal de rechtbank de overige beroepsgronden hierna bespreken.
3 Zie ECLI:EU:C:2023:13.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
Asielmotief 3: problemen door eisers lidmaatschap van de HDP
9. Eiser voert aan dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat de huisinvallen en de dagvaarding tegen hem gericht waren vanwege zijn lidmaatschap van de HDP en de DBP. Hij stelt dat deze invallen passen in het algemene patroon van intimidatie door de Turkse autoriteiten en verwijst daarvoor naar een rapport van Human Rights Watch uit 2022. Verder stelt eiser dat de geloofwaardigheid van zijn lidmaatschap van de HDP en de DBP in onderlinge samenhang moet worden gezien met de problemen die hij heeft ervaren, waardoor zijn problemen nu ook aannemelijk moeten worden bevonden. Bovendien heeft eiser verklaard dat er nog twee keer huiszoekingen bij hem zijn gedaan nadat hij in Nederland kwam, hetgeen door de minister niet is betwist. Eiser heeft op 19 en 22 september 2025 twee aanvullende getuigenverklaringen overgelegd, die volgens hem zijn problemen vanwege zijn lidmaatschap onderbouwen.
9.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister de problemen die eiser stelt te hebben gehad naar aanleiding van zijn lidmaatschap van de HDP en de DBP ongeloofwaardig heeft mogen achten. Hieraan heeft de minister ten grondslag mogen leggen dat eiser onsamenhangend en onaannemelijk heeft verklaard over de problemen vanwege zijn lidmaatschap. De minister wijst er terecht op dat eiser heeft verklaard niet te weten waarom zijn huis werd doorzocht en dat de dagvaarding voor hem het gevolg was van een misverstand.4 Bovendien heeft eiser verklaard dat hij niet meer weet wat er in het proces-verbaal stond, dat is opgemaakt bij het incident bij het hotel. Daarmee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten is komen te staan vanwege zijn lidmaatschap. De overgelegde getuigenverklaringen en de omstandigheid dat de autoriteiten tweemaal langs het huis van eisers ouders zijn geweest na eisers vertrek leiden niet tot een ander oordeel, omdat hieruit niet blijkt dat de autoriteiten naar eiser op zoek waren vanwege zijn activiteiten voor de HDP en de DBP. Het genoemde rapport van Human Rights Watch van 2022 geeft geen aanleiding voor een ander oordeel nu eiser desgevraagd de vindplaats van dit rapport niet heeft kunnen geven en evenmin heeft geconcretiseerd op welk deel van dit rapport een beroep wordt gedaan.
Asielmotief 4: problemen doordat eisers familieleden banden hebben met de PKK
9.2.
Verder is eiser van mening dat hij de problemen die hij heeft ondervonden door de vermeende banden van zijn familieleden met de PKK aannemelijk heeft gemaakt, door het overleggen van het uittreksel van het bevolkingsregister. Volgens hem toont hij hiermee aan dat hij familie is van [persoon] , de persoon die problemen heeft ondervonden vanwege zijn PKK-lidmaatschap. Daardoor stelt eiser zich op het standpunt dat hij bij terugkeer naar Turkije ook in de negatieve aandacht van de autoriteiten zal komen te staan. Eiser verwijst in dit kader naar het rapport van het nader gehoor, waarin hij verklaart dat zijn naam en familie hebben geleid tot discriminatie. Eiser wijst tevens op het ambtsbericht van Turkije (het ambtsbericht) van februari 2025, waarin staat dat familieleden van (vermeende) PKK- leden kunnen worden onderworpen aan huisinvallen of andere vormen van tegenwerking door de Turkse autoriteiten.5
9.3.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet heeft aangetoond dat er een werkelijke familieband tussen hem en [persoon]
4 Zie pagina 13 en 15 van het rapport nader gehoor van 19 november 2024.
5 Zie pagina 66 van het ambtsbericht van februari 2025 van Turkije.
bestaat. De minister wijst er terecht op dat het overgelegde uittreksel van het bevolkingsregister slechts aantoont dat [persoon] en eisers vader dezelfde achternaam hebben en uit hetzelfde dorp komen, maar dat dit echter niet bewijst dat er sprake is van een familieband, noch dat zij daadwerkelijk neven van elkaar zijn. Uit het dossier volgt verder geen andere indicatie dat eisers vader en [persoon] neven van elkaar zijn. Dat eiser verklaart staande te zijn gehouden vanwege zijn achternaam, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat eiser daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit werd gedaan vanwege de gestelde PKK-activiteiten van zijn familieleden. De verwijzing naar het ambtsbericht leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat deze situatie ook voor hem geldt, aangezien hij, buiten de vermelding van [persoon] , geen onderbouwing heeft gegeven voor de PKK-betrokkenheid van andere familieleden.
Daarmee heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat de problemen doordat eisers familieleden banden zouden hebben met de PKK ongeloofwaardig zijn.
Zwaarwegendheid
Discriminatie als gevolg van eisers Koerdische etniciteit en Deïsme
10. Eiser stelt verder dat hij in Turkije wordt gediscrimineerd vanwege zijn Koerdische etniciteit en geloofsovertuiging als Deïst. Hij vreest dat deze discriminatie bij terugkeer naar Turkije zal voortduren en zijn bestaansmogelijkheden ernstig zal beperken. Eiser betoogt dat de minister een te rooskleurig beeld schetst van zijn situatie en verwijst daarbij naar rapporten van het US Department of State en het Norwegian Helsinki Committee uit 2022. Volgens eiser blijkt uit deze rapporten dat Deïsten in Turkije geconfronteerd worden met sociale uitsluiting, juridische beperkingen en institutionele discriminatie. Eiser beroept zich verder op het arrest Y en Z van het Hof van Justitie van de Europese Unie.6 Volgens eiser volgt uit dit arrest dat de minister bij terugkeer niet kan verwachten dat hij zich terughoudend opstelt in zijn geloof.
10.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet zo ernstig in zijn bestaansmogelijkheden wordt beperkt dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren.7 Daartoe heeft de minister mogen overwegen dat eiser in Turkije heeft kunnen werken, onderwijs heeft kunnen volgen en toegang had tot medische zorg, ondanks de door hem aangegeven nadelige behandeling die hij heeft ervaren vanwege zijn etniciteit en geloofsovertuiging.8 Dat eiser geen huurhuis heeft kunnen krijgen toen hij ging studeren aan de universiteit, maakt dit niet anders, nu eiser daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem onmogelijk was om een huurhuis te kunnen krijgen. Gezien deze omstandigheden gaan de rapporten waarnaar eiser verwijst dan ook niet op.
10.2.
De rechtbank oordeelt verder dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije problemen zal ondervinden vanwege zijn Deïsme. De minister overweegt daartoe dat eiser in Turkije geen problemen heeft ondervonden vanwege zijn geloof. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij zijn Deïsme niet openlijk heeft geuit, mede omdat dit volgens hem niet bij het Deïsme past.9 Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij weliswaar vreest voor zijn ouders, maar hij
6 Zie ECLI:EU:C:2012:518, r.o. 79.
7 Zie paragraaf C2/3.2.6 van de Vc.
8 Zie pagina 20 van het rapport nader gehoor van 19 november 2024.
9 Zie pagina 4 van het rapport aanmeldgehoor van 28 februari 2023 en pagina 19 van het rapport nader gehoor van 19 november 2024.
heeft ook verklaard dat hij nog bij hen heeft gewoond, terwijl zij op de hoogte waren van zijn Deïsme.10 Ter zitting wijst de minister terecht op dat de Turkse grondwet vrijheid van religie garandeert.11 In dat licht stelt de minister terecht dat niet valt in te zien dat eiser op een andere wijze problemen heeft gehad vanwege zijn geloofsovertuiging. Verder heeft eiser zich in Nederland niet actief geuit en heeft hij geen activiteiten verricht die dit uitdragen. Eiser heeft ook verklaard dat hij zich bij terugkeer niet zou willen uiten omdat dit gevaar zou creëren. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de verwijzing naar het arrest X en Y niet, omdat de minister niet verwacht dat eiser zich terughoudend opstelt bij terugkeer, maar juist heeft geconcludeerd op basis van eisers eigen verklaringen en gedrag in Turkije en Nederland dat hij geen problemen zal ondervinden bij terugkeer. Eiser heeft ook niet geconcretiseerd hoe hij – anders dan voorheen in Turkije en in Nederland – nu wel openlijk uiting zou willen geven aan zijn Deïsme. Ten slotte wijst de minister er terecht op dat de vrees voor moslimsektes niet aannemelijk wordt geacht, nu eiser zelf heeft verklaard dat hij nooit in de problemen is gekomen met deze sekten.12

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op rechtsoverweging 8.2 oordeelt de rechtbank dat de minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met motiveringsbeginsel. Het beroep wordt daarom gegrond verklaard en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 6 maart 2025. Gelet op de aard van het geconstateerde gebrek ziet de rechtbank geen aanleiding om dit gebrek te passeren of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De minister moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt €1.814,00 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
10 Zie pagina 20 van het rapport nader gehoor van 19 november 2024.
11 Zie pagina 67 van het ambtsbericht van 2025.
12 Zie pagina 22 van het rapport nader gehoor van 19 november 2024.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 6 maart 2025;
  • draagt de minister op binnen 10 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak; en
  • veroordeelt de minister tot betaling van €1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Tank, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 november 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.