ECLI:NL:RBDHA:2025:22195
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Gambiaanse eiser wegens kennelijk ongegronde vrees voor vervolging en niet-geloofwaardige identiteit
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 november 2025, wordt het beroep van een Gambiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1997, had op 24 oktober 2022 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd op 15 mei 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank behandelt de zaak in Rotterdam, waar de eiser niet persoonlijk verschijnt, maar zijn gemachtigde wel aanwezig is. De minister stelt dat de identiteit van de eiser niet geloofwaardig is, hoewel zijn nationaliteit en herkomst als geloofwaardig worden beschouwd. De rechtbank concludeert dat de vrees van de eiser voor vervolging in Gambia niet aannemelijk is, aangezien de beschuldigingen van inbraak en de daaropvolgende gebeurtenissen niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000, en dat er geen reëel risico op ernstige schade bestaat bij terugkeer naar Gambia. De rechtbank wijst ook de argumenten van de eiser over gezinsleven en de gevolgen van het terugkeerbesluit af, en concludeert dat het beroep ongegrond is. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en de eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten.