ECLI:NL:RBDHA:2025:22195

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
NL25.23362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Gambiaanse eiser wegens kennelijk ongegronde vrees voor vervolging en niet-geloofwaardige identiteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 november 2025, wordt het beroep van een Gambiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1997, had op 24 oktober 2022 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd op 15 mei 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank behandelt de zaak in Rotterdam, waar de eiser niet persoonlijk verschijnt, maar zijn gemachtigde wel aanwezig is. De minister stelt dat de identiteit van de eiser niet geloofwaardig is, hoewel zijn nationaliteit en herkomst als geloofwaardig worden beschouwd. De rechtbank concludeert dat de vrees van de eiser voor vervolging in Gambia niet aannemelijk is, aangezien de beschuldigingen van inbraak en de daaropvolgende gebeurtenissen niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000, en dat er geen reëel risico op ernstige schade bestaat bij terugkeer naar Gambia. De rechtbank wijst ook de argumenten van de eiser over gezinsleven en de gevolgen van het terugkeerbesluit af, en concludeert dat het beroep ongegrond is. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en de eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23362

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag). Verweerder heeft met het bestreden besluit van 15 mei 2025 de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (asielaanvraag) afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. De gemachtigde van eiser is wel verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
2. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1997 en de Gambiaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 24 oktober 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
Het asielrelaas
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Hij werd in Gambia onterecht beschuldigd van inbraak in een winkel. Hij is hierdoor in de gevangenis beland, waar hij mishandeld werd. Na twee weken kwam eiser op borgtocht vrij en heeft hij de winkelier opgezocht om te praten. Tijdens dit gesprek werd eiser boos en heeft hij de winkelier geslagen met een kapotte fles. Vanwege dit incident ging de politie naar eiser op zoek en wilde de familie van de winkelier eiser vermoorden. De vader van eiser is door de politie als pressiemiddel gearresteerd en heeft twee maanden in de gevangenis gezeten. Eiser was toen al gevlucht om aan de situatie te ontsnappen en vanwege zijn gezondheidstoestand. De familie van eiser is hierna beledigd en getreiterd. Bij terugkeer vreest eiser alsnog door de autoriteiten naar de gevangenis te worden gestuurd. Ook denkt eiser dat de familie van de winkelier nog steeds wraak wil nemen.
Het bestreden besluit
4.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- vervolging wegens beschuldiging van inbraak;
- geweldsincident met winkeleigenaar.
4.2.
Verweerder acht eisers identiteit niet geloofwaardig. Zijn nationaliteit en herkomst acht verweerder wel geloofwaardig. De vervolging wegens beschuldiging van inbraak acht verweerder niet geloofwaardig. Het geweldsincident met de winkeleigenaar acht verweerder wel geloofwaardig.
4.3.
Volgens verweerder zorgen de geloofwaardig bevonden nationaliteit en herkomst van eiser en het geloofwaardig bevonden geweldsincident met de winkeleigenaar er niet voor dat eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Uit de verklaringen van eiser volgt niet dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging. Het geweldsincident met de winkeleigenaar is een commuun delict. Mocht eiser hiervoor een straf krijgen in het land van herkomst dan is niet gebleken dat dit onevenredig is ten aanzien van het delict dat eiser heeft gepleegd. Daarnaast is niet gebleken dat de politie in Gambia eiser nadeliger zal behandelen dan ieder ander. Ook heeft eiser in het verleden niet in negatieve zin te maken gehad met justitie in Gambia. De geloofwaardige relevante elementen zijn niet te herleiden tot een van de situaties zoals genoemd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.4
Volgens verweerder loopt eiser bij terugkeer naar Gambia geen reëel risico op ernstige schade. Wat betreft de strafrechtelijke vervolging geldt hetzelfde als het standpunt van verweerder hiervoor in 4.3. De vrees voor wraak van de familie van de winkeleigenaar is gebaseerd op vermoedens. Ook heeft dit incident tien jaar geleden plaatsgevonden en blijkt uit de verklaringen van eiser niet dat zijn familie bedreigd is. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
4.5
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw, omdat eiser verweerder misleid heeft over zijn identiteit.
4.6.
Eiser komt volgens verweerder ook niet in aanmerking voor een reguliere verblijfsvergunning. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van familie- of gezinsleven waardoor op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) een verblijfsvergunning moet worden toegekend. Verweerder heeft in het voornemen (ten overvloede) een belangenafweging gemaakt, die in het nadeel van eiser uitvalt. Tevens heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd, waarin staat dat eiser onmiddellijk moet vertrekken, en een inreisverbod van 2 jaar opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
Identiteit
5. Eiser voert in zijn beroepsgronden het volgende aan met betrekking tot zijn identiteit. De geboorteakte is echt. Verweerder heeft met de enkele verwijzing naar de bijlage van Bureau Documenten, waaruit volgt dat de verschijningsvorm afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal, niet deugdelijk gemotiveerd waarom de geboorteakte niet als authentiek kan worden beschouwd. Hierbij schendt verweerder artikel 6 van het EVRM. Het wordt eiser op voorhand onmogelijk gemaakt om aan te tonen dat de geboorteakte echt is. Ook stelt verweerder dat Bureau Documenten vertrouwelijke informatie kan hebben gebruikt, verkregen bij het land van herkomst van eiser. Onduidelijk is of dit daadwerkelijk is gebeurd en of dit betekent dat vertrouwelijke informatie van eiser is besproken met het land van herkomst, wat de geheimhoudingsplicht tegenover eiser zou schenden. Verweerder weigert de kopie van het paspoort van eiser te zien als objectief bewijs zoals bedoeld in stap 2a van de Werkinstructie 2024/6. Ten onrechte heeft verweerder de documenten uitgesloten in de beoordeling of het asielrelaas wordt gestaafd door bewijsstukken. Het stellen van cumulatieve vormvereisten (authentiek en objectief) aan bewijsstukken is in strijd met EU wet- en regelgeving. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het A, B en C- arrest (ECLI:EU:C:2014:2406, r.o. 54), het Fathi-arrest (ECLI:EU:C:2018:803, r.o. 86) en het LH-arrest (ECLI:EU:C:2021:478, r.o. 44) van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof). Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat uit zaken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en het Hof van Justitie volgt dat je met enkel een foto wel tot aannemelijkheid van bewijs kan komen. Ook heeft de gemachtigde van eiser zich op het standpunt gesteld dat een geboorte-uittreksel vaker kan worden aangevraagd dan een geboorteakte en dat de lay-out hiervan daarom kan wijzigen. Verweerder heeft het document ten onrechte als een geboorteakte en niet als een geboorte-uittreksel beschouwd. De kopie van het paspoort toont aan dat het geboorte-uittreksel authentiek is. Eiser heeft verder wisselend verklaard over het bezitten van identiteitspapieren vanwege de vrees om terug te worden gestuurd. Dat verweerder daarop baseert dat de verklaringen van eiser in grote lijnen ongeloofwaardig worden geacht, is in strijd met de zaak N. v. Finland (No 38885/02) van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Ook zijn de verschillende namen die eiser op zou hebben gegeven op een andere manier opgeschreven en komt zijn moeder inderdaad uit Guinee-Bissau. Bovendien meent eiser dat WI 2024/6 ten onrechte uitgaat van een karakteroordeel. Het gaat namelijk om de geloofwaardigheid van het verhaal en niet de persoon. Eiser heeft in beroep nog een foto van een ander paspoort overgelegd, ter onderbouwing van zijn identiteit.
5.1
Uit WI 2024/6 volgt dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas in twee stappen plaatsvindt. In stap 1 worden de feiten en omstandigheden geïdentificeerd en wordt het asielrelaas vastgesteld. In stap 2 wordt de geloofwaardigheid van het asielmotief beoordeeld. Daarbij wordt eerst beoordeeld of het asielmotief voldoende is onderbouwd met objectieve bewijsstukken (stap 2a). Als een asielmotief niet of onvoldoende kan worden onderbouwd met objectieve documenten wordt een geloofwaardigheidstoets toegepast om tot een oordeel te komen over de geloofwaardigheid (stap 2b). In dat geval wordt getoetst aan de vijf cumulatieve voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vw. Als het asielmotief onvoldoende is onderbouwd met documenten en de vreemdeling niet voldoet aan één of meerdere van de vijf voorwaarden, is het asielmotief niet geloofwaardig.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet onredelijk dat verweerder eerst heeft beoordeeld of eiser objectieve documenten heeft ingediend (stap 2a). Als zulke documenten aanwezig zouden zijn, is een uitgebreide geloofwaardigheidsbeoordeling namelijk niet noodzakelijk.
5.3.
Eiser heeft weliswaar een (eerder door eiser zelf ook als zodanig aangeduide) geboorteakte uit Gambia overgelegd, maar hiervan heeft Bureau Documenten vastgesteld dat het document met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is omdat de verschijningsvorm afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Wat eiser hierover heeft aangevoerd is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de conclusies van Bureau Documenten te weerleggen. Allereerst heeft eiser zijn betoog over verschillen tussen een geboorteakte en geboorte-uittreksel en zijn stelling dat het overgelegde document een geboorte-uittreksel betreft, niet onderbouwd. Verder hoeft Bureau Documenten in zijn verklaring niet in detail op te nemen welke onregelmatigheden zijn aangetroffen. Het gaat hier namelijk om vertrouwelijke informatie. Zoals verweerder in het bestreden besluit en ter zitting heeft toegelicht, worden de onderzoeksmethoden en/of -technieken en het vergelijkingsmateriaal van Bureau Documenten niet openbaar gemaakt, omdat deze informatie anders gebruikt zou kunnen worden voor de verbetering, verandering en vervalsing van documenten. Het onderzoek van Bureau Documenten is een deskundigenadvies aan verweerder. Bureau Documenten maakt bij zijn beoordeling gebruik van vergelijkingsmateriaal, verkregen uit het land van herkomst. Dit materiaal wordt niet op basis van persoonsgegevens geregistreerd (zie pagina 3 van Vakbijlage Bureau Documenten). Het betreft dus geen persoonlijke informatie over eiser en vertrouwelijke informatie van of over eiser wordt door Bureau Documenten niet met eisers land van herkomst gedeeld. Er is dus geen sprake van een werkwijze die in strijd is met de geheimhoudingsplicht tegenover eiser. Verweerder mag bij zijn besluitvorming van het rapport van Bureau Documenten uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel hieraan. Hiervan is niet gebleken. Verweerder heeft met de verwijzing naar het rapport van Bureau Documenten voldoende gemotiveerd waarom de geboorteakte niet als een authentiek identificerend document kan worden beschouwd. De rechtbank overweegt verder dat eiser geen contra-expert heeft ingeschakeld voor een contra-expertise. Ook stonden eiser nog andere mogelijkheden ter beschikking om het rapport van Bureau Documenten te bestrijden. Zo kan een vreemdeling een rapport van Bureau Documenten bestrijden door aan de hand van concrete aanknopingspunten te betogen dat het rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen, de in het advies gevolgde redenering niet begrijpelijk is of dat de conclusies daarop niet aansluiten. In dat geval mag verweerder niet zonder nadere motivering van het rapport uitgaan (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1904) en kan de bestuursrechter eventueel bepalen of hij aanleiding ziet de stukken die aan een rapport van Bureau Documenten ten grondslag liggen in te zien. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangevoerd die het rapport bestrijden.
5.4.
Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de in beroep overgelegde kopie van het paspoort niet als objectief bewijsstuk kan worden aangemerkt. Het ligt op de weg van eiser om originele documenten te overleggen. De geboorteakte die niet echt is bevonden door Bureau Documenten kan gebruikt zijn voor het aanvragen van een paspoort. Verweerder heeft het opvallend kunnen vinden dat eiser eerder een kopie heeft overgelegd van een ander paspoort en dat het nieuwe paspoort door de autoriteiten in Gambia zou zijn afgegeven aan de ouders van eiser, zonder dat eiser in persoon door de autoriteiten is gezien. Verweerder heeft zich ter zitting dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het nieuwe paspoort dat eiser heeft overlegd zijn identiteit juist minder geloofwaardig maakt. Daarbij geldt dat de vaststelling van verweerder dat de kopie van het paspoort geen objectief bewijsstuk is, niet betekent dat het asielmotief per definitie ongeloofwaardig wordt geacht. Dit volgt namelijk niet uit WI 2024/6. In deze werkinstructie staat dat verweerder met stap 2b rekening houdt met de omstandigheid dat van een vreemdeling doorgaans niet verwacht kan worden dat hij zijn relaas volledig met bewijsmateriaal staaft. Ook het bestreden besluit bevat geen aanknopingspunten die de stelling van eiser kunnen dragen dat verweerder het asielmotief op voorhand ongeloofwaardig vindt omdat geen objectieve bewijsstukken zijn overgelegd. Verweerder werpt namelijk ook aan eiser tegen dat hij wisselend heeft verklaard over het in het bezit zijn van identificerende documenten. Hierdoor heeft eiser het verweerder bewust moeilijk gemaakt om zijn identiteit vast te stellen. Eiser heeft geen bevredigende uitleg gegeven over deze wisselende verklaringen. Verder heeft verweerder ook kunnen betrekken dat eiser geen goede verklaring heeft gegeven voor de verschillende geregistreerde namen en dat zijn moeder uit Guinee-Bissau zou komen. Van eiser mocht worden verwacht dat hij juiste informatie zou overleggen aan de Oostenrijkse autoriteiten.
5.5.
Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat hij de documenten niet overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn heeft overgelegd nu hij deze niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend. Verweerder heeft ook verder een juist toetsingskader gehanteerd. Dat verweerder bij de voorwaarde of de vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd (artikel 31, zesde lid, onder e, van de Vw) ten onrechte uitgaat van een karakteroordeel, volgt de rechtbank niet. Of aan deze voorwaarde is voldaan, wordt blijkens WI 2024/6 en paragraaf C1/4.3.2.5 van de Vreemdelingencirculaire beoordeeld aan de hand van de verklaringen van de vreemdeling, vaststellingen die zijn gedaan met betrekking tot de voorwaarden vermeld in artikel 31, zesde lid, onder a tot en met d, van de Vw en andere feiten en omstandigheden die raken aan de algehele geloofwaardigheid van de vreemdeling. Verder acht de rechtbank het van belang dat de WI 2024/6 in de praktijk zo wordt toegepast dat geen sprake is van cumulatieve voorwaarden, maar dat de nadruk wordt gelegd op de verklaringen van de vreemdeling en dat nog steeds een integrale geloofwaardigheidstoets wordt verricht. Gelet hierop slaagt het beroep van eiser op de arresten van het Hof en het EHRM niet en is het door verweerder toegepaste toetsingskader niet in strijd met EU wet- en regelgeving.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de identiteit van eiser niet geloofwaardig is. De beroepsgrond slaagt niet.
Vervolging wegens beschuldiging van inbraak
6. Eiser voert aan dat hij niet wisselend heeft verklaard over de valse beschuldigingen van inbraak. Het is duidelijk dat anderen eiser geld hebben zien tellen. Eiser heeft realistisch en logisch verklaard over zijn arrestatie en die van zijn vader. Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen zijn stafrechtelijke vervolging en de arrestatie van zijn vader als pressiemiddel. De bedreigingen van de familie van de winkeleigenaar steunen op een reëel vermoeden. Dat het geweldsincident geloofwaardig geacht is ondersteunt het feit dat eiser bedreigd wordt. Bij terugkeer loopt eiser een reëel risico op ernstige schade. Dat het incident tien jaar geleden plaatsvond doet hier niets aan af, aldus eiser.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat de verklaringen van eiser over de vervolging wegens beschuldiging van inbraak geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Verweerder stelt terecht dat eiser wisselend heeft verklaard over wie hem heeft beschuldigd van winkeldiefstal. Eiser heeft deze tegenstrijdigheden niet gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen van het gehoor en heeft niet gemotiveerd aangegeven waarom het zou gaan om verschrijvingen of misinterpretaties van de tolk. Dat verweerder het geweldsincident met de winkeleigenaar wel geloofwaardig acht, betekent niet dat de verklaringen van eiser over de beschuldiging van inbraak ook geloofwaardig moeten worden geacht. Verweerder stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat de verklaringen van eiser over wat er in de gevangenis zou zijn gebeurd beperkt zijn. Er mag van eiser verwacht worden dat hij meer in detail kan vertellen over wat er in de gevangenis is gebeurd in een periode van twee weken, waarin hij dagelijks gemarteld zou zijn. Ook heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de verklaringen van eiser over het verschil in behandeling door de autoriteiten tussen eiser en zijn vader afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. Eiser zou als verdachte twee weken vastgezeten hebben, waarna hij vrijgelaten moest worden omdat er geen bewijs was. Dit strookt niet met het argument dat zijn vader als pressiemiddel, zonder bewijs, wel twee maanden vastgehouden zou zijn. Daarnaast is de vrees van eiser bij terugkeer gebaseerd op vermoedens. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat het geweldsincident tien jaar geleden heeft plaatsgevonden en dat het enkel een vermoeden is dat eiser bij terugkeer bedreigd zal worden door de familie van de winkeleigenaar. De familie van eiser woont nog steeds in Gambia en ondervindt geen bedreigingen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Gambia een reëel risico loopt op ernstige schade.
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 8 van het EVRM
7. Eiser voert aan dat hij in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, nu sprake is van gezinsleven met de kinderen van eiser en zijn Nederlandse partner. Op grond van rechtspraak van het EHRM betekent het feit dat hij zijn kind eerst niet kon erkennen vanwege het ontbreken van identiteitsdocumenten niet meteen dat er geen sprake is van gezinsleven. Het is vaste rechtspraak, ook van de Afdeling, dat de feitelijke situatie leidend is. In het kader van reguliere gezinshereniging wordt een DNA-test aangeboden. Het is niet te volgen waarom dat in deze zaak niet gebeurt. Eiser voert verder aan dat zonder kennis van alle feiten en omstandigheden geen belangenafweging kan plaatsvinden. Verweerder heeft geen deugdelijk onderzoek gedaan. Eiser moet in de gelegenheid worden gesteld om nader bewijs aan te leveren. Vanwege tijdsverloop in zijn zaak heeft eiser een gezinsleven op kunnen bouwen. Volgens eiser komt hij ook in aanmerking voor een Chavez-vergunning. Hij heeft ter zitting toegelicht dat er een Chavez-aanvraag loopt en dat hij inmiddels zijn oudste kind heeft erkend op basis van het nieuwe paspoort.
7.1
De rechtbank stelt vast dat eiser (ook in beroep) geen enkel document heeft overgelegd waarmee aannemelijk zou kunnen worden gemaakt dat sprake is van beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen hem en zijn gestelde partner en kinderen. Dat eiser zijn kind in eerste instantie niet heeft kunnen erkennen is niet de enige reden dat verweerder concludeert dat er geen sprake is van gezinsleven. Eiser heeft zijn gestelde gezinsleven in het geheel niet met stukken onderbouwd, terwijl hij hiervoor voldoende tijd heeft gehad. Voor zover eiser aanvoert dat het op de weg van verweerder lag om nader onderzoek te doen naar het gezinsleven van eiser, is de rechtbank van oordeel dat eiser in de besluitvormingsfase met meer aanknopingspunten had moeten komen, voordat verweerder daartoe gehouden was. Het is namelijk in beginsel aan de vreemdeling om zijn stelling dat sprake is van beschermenswaardig gezinsleven te onderbouwen. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte geconcludeerd dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven. Met betrekking tot het door eiser gestelde tijdsverloop, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft ten overvloede ook een belangenafweging gemaakt. Daarin heeft verweerder betrokken dat eiser zijn gestelde gezinsleven in Nederland is aangegaan in een periode dat hij hier geen rechtmatig verblijf had. Het tijdsverloop van de procedure is in eisers geval niet uitzonderlijk lang. De beroepsgronden met betrekking tot artikel 8 van het EVRM slagen niet.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
8. Eiser voert aan dat, gelet op wat hij heeft aangevoerd over de geloofwaardigheid en zijn beroep op artikel 8 van het EVRM, het terugkeerbesluit en het inreisverbod juridische grondslag missen. Er is sprake van een risico op refoulement. Ook verhoudt het inreisverbod van twee jaar zich niet met het feit dat eiser twee kinderen in Nederland heeft wonen.
8.1
Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard en heeft daarom op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, en artikel 66a van de Vw een terugkeerbesluit en een inreisverbod tegen eiser mogen uitvaardigen. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat eiser niet kan terugkeren naar Gambia en die verweerder hadden moeten aansporen tot het afzien van het terugkeerbesluit en inreisverbod. Eiser heeft het gestelde gezinsleven op geen enkele wijze onderbouwd. Van omstandigheden of informatie die maken dat terugkeer van eiser naar Gambia leidt tot schending van het refoulementbeginsel is de rechtbank ook niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Dommerholt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.