4.7.De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. subsidiair
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 28 februari 2015 in Nederland en Brazilië en Italië, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen ongeveer 7 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, als volgt heeft gehandeld:
- In verband met het voorgenomen transport contact onderhouden en overleggen met- en aansturen van personen aangeduid met [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en
- In verband met het voorgenomen transport vliegtickets regelen voor
personenaangeduid met [naam 1] en/of [naam 2] en
- In verband met het voorgenomen transport contact leggen met de leverancier van cocaïne en
- In verband met het voorgenomen transport verschaffen van financiële middelen aan personen aangeduid met [naam 1] en/of [naam 2] ten behoeve van reis en verblijf, autohuur, communicatiemiddelen en de aanschaf van verdovende middelen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 22 maart 2015 tot en met 16 mei 2015 in Nederland en Brazilië, tezamen en in vereniging met anderen, telkens om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland en/of België brengen van grote hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en te bevorderen, telkens zich en anderen meermalen, gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, immers heeft hij
- Afspraken gemaakt en berichten uitgewisseld over de hoeveelheid te vervoeren cocaïne en de wijze van transport daarvan en de prijs voor aan boord van een schip brengen en van boord halen van de cocaïne;
- contact gelegd en onderhouden met de beoogd leverancier van cocaïne en
- financiële middelen verschaft/doen verschaffen aan de gebruiker van het emailadres [e-mailadres 1] voor de betaling van kosten samenhangend met deze transporten;
3.
hij in de periode 17 februari 2020 tot en met 22 februari 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland en/of België brengen van een hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en te bevorderen, zich en anderen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, immers heeft hij
- In contact gestaan met de gebruiker van het contact ' [contact 1] en
- Zich via het contact ' [contact 1] '
lateninformeren over mogelijkheden en prijzen van vervoer van cocaïne bij een organisatie die wordt vertegenwoordigd door contact ' [contact 2] '
- Via het contact ' [contact 1] ' een afspraak tot stand laten brengen met contact ' [contact 3] ';
4.
hij op 24 februari 2020, te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander (te weten [naam 4] ), van een geldbedrag ter hoogte van EURO 201.435,-,
- heeft verhuld wie de rechthebbende op dat geldbedrag was, en
-
dit geldbedragvoorhanden heeft gehad
terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.