ECLI:NL:RBDHA:2025:22357

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
09/767415-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging invoer van 7 kilo cocaïne, voorbereidingshandelingen invoer cocaïne en witwassen van ruim € 200.000,-

Op 27 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het plegen van verschillende strafbare feiten, waaronder de poging tot invoer van 7 kilo cocaïne, voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne en het witwassen van een bedrag van € 201.435,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in samenwerking met anderen, betrokken was bij een voorgenomen transport van cocaïne vanuit Brazilië naar Nederland. De verdachte heeft onder andere financiële middelen verschaft voor de reis en verblijf van medeverdachten en heeft afspraken gemaakt over de hoeveelheid en prijs van de te vervoeren cocaïne. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne in de periode van 22 maart 2015 tot en met 16 mei 2015, en in de periode van 17 februari 2020 tot en met 22 februari 2020. De verdachte is ook veroordeeld voor het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag, dat vermoedelijk afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 42 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn strafblad aanleiding geven tot deze straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767415-19
Datum uitspraak: 27 november 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 9 en 23 augustus 2022 (regie) en 12 en 13 november 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden mr. R.B.M. Poppelaars en mr. M. van Stratum naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 november 2025 - ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 28 februari 2015 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, en/of Brazilië en/of Italië tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 7 kilo cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 28 februari 2015 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, en/of Brazilië en/of Italië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen ongeveer 7 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, als volgt heeft gehandeld:
- In verband met het (voorgenomen) transport contact onderhouden en overleggen met- en aansturen van personen aangeduid met [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of
- In verband met het (voorgenomen) transport vliegtickets regelen voor aangeduid met [naam 1] en/of [naam 2] en/of
- In verband met het (voorgenomen) transport contact leggen en/of faciliteren met de leverancier van cocaïne en/of
- In verband met het (voorgenomen) transport verschaffen van financiële middelen aan personen aangeduid met [naam 1] en/of [naam 2] ten behoeve van reis en verblijf, autohuur, communicatiemiddelen en/of de aanschaf van verdovende middelen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 28 februari 2015 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, en/of Brazilië en/of Italië, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 7 kilogram cocaïne, in elk een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
(telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) zich en/of één of meer anderen meermalen, althans eenmaal, gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft hij/hebben zij
- In verband met het (voorgenomen) transport contact onderhouden en overlegd met- en aangestuurd personen aangeduid met [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of
- In verband met het (voorgenomen) transport vliegtickets geregeld voor personen aangeduid met [naam 1] en/of [naam 2] en/of
- In verband met het (voorgenomen) transport contact gelegd en/of gefaciliteerd met de leverancier van cocaïne en/of
- In verband met het (voorgenomen) transport financiële middelen verschaft aan personen aangeduid met [naam 1] en/of [naam 2] ten behoeve van reis en verblijf, autohuur, communicatiemiddelen en/of de aanschaf van verdovende middelen;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 maart 2015 tot en met 16 mei 2015 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland en/of Brazilië, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, af leveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland en/of België brengen van een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) zich en/of één of meer anderen meermalen, althans eenmaal, gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft hij/hebben zij
- Afspraken gemaakt en/of berichten uitgewisseld over de hoeveelheid te vervoeren cocaïne en/of de wijze van transport daarvan en/of de prijs voor aan boord van een schip brengen en van boord halen van de cocaïne;
- In verband met het (voorgenomen) transport contact gelegd en/of gefaciliteerd en/of onderhouden met de (beoogd) leverancier van cocaïne en/of
- In verband met het (voorgenomen) transport financiële middelen verschaft/doen verschaffen aan de gebruiker van het emailadres [e-mailadres 1] voor de betaling van kosten samenhangend met dit/deze transport(en);
3.
hij op één of meer tijdstip (pen) in of omstreeks de periode 17 februari 2020 tot en met 22 februari 2020 te 's-Gravenhage en/of Breda, althans in Nederland en/of België en/of Brazilië, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland en/of België brengen van een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) zich en/of één of meer anderen meermalen, althans eenmaal, gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft hij/hebben zij
- In contact gestaan met de gebruiker van het contact ' [contact 1] en\of
- Zich via het contact ' [contact 1] ' laat informeren over mogelijkheden en prijzen van vervoer van cocaïne bij een organisatie die wordt vertegenwoordigd door contact ' [contact 2] '
- Via het contact ' [contact 1] ' een afspraak tot stand laten brengen met contact ' [contact 3] ';
4.
Hij op of omstreeks 24 februari 2020, te Den Haag en/of Den Bosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander (te weten [naam 4] ), althans alleen,
van een geldbedrag ter hoogte van EURO 201.435,-, in elk geval een groot geldbedrag,
A.
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende op dat geldbedrag was, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat geldbedrag voorhanden had
En/of
B.
- voorhanden heeft gehad
terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
5.
hij in of omstreeks de periode van 9 september 2019 tot en met 24 februari 2020, te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A)
van een voorwerp, te weten een Nissan Qashqai met kenteken [kenteken 1] en/of een Audi A4 met kenteken [kenteken 2] , de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemde geldbedragen, was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten voornoemde geldbedragen, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
en/of
B)
een voorwerp, te weten een Nissan Qashqai met kenteken [kenteken 1] en/of een Audi A4 met kenteken [kenteken 2] , heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten voornoemde Nissan en/of Audi gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

3.Rechtmatigheid Ennetcom- en Encrochat-data

3.1.
Ennetcom
3.2.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de Ennetcom-data door de Nederlandse autoriteiten onrechtmatig zijn verkregen, nu voor het versturen van het rechtshulpverzoek aan de Canadese autoriteiten naar aanleiding waarvan de Ennetcom-data door de Nederlandse autoriteiten zijn verkregen, gelet op artikel 125la van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), ten onrechte geen machtiging is verleend door een rechter-commissaris. Daarnaast stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verkregen Ennetcom-data op onrechtmatige wijze zijn verwerkt binnen het onderzoek 26DeVink (één van de zaken waar het rechtshulpverzoek op zag) en als gevolg daarvan ook in onderhavige zaak (onderzoek 09Poseidon). Daartoe voert de verdediging aan dat de verwerking van de data in strijd is met de bedoeling van de voorwaarden die door de Canadese rechter zijn gesteld in de beslissing op het rechtshulpverzoek, dat er bij de verwerking van de data geen rechter-commissaris is betrokken die de rechtmatigheid heeft onderzocht en dat de verwerking van de data in strijd is met het Unierecht, vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag en omdat de verwerking zich niet verhoudt met het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). Deze vormverzuimen dienen in de visie van de verdediging te leiden tot bewijsuitsluiting, dan wel strafvermindering.
3.2.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien en voor zover voorafgaand aan het rechtshulpverzoek een schriftelijke machtiging was vereist, thans kan worden volstaan met de constatering van dat vormverzuim. Ten aanzien van de verwerking van de Ennetcom-data stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat deze verwerking rechtmatig is geweest.
3.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
Het procesdossier bevat berichten afkomstig van in Canada bij het Nederlandse bedrijf Ennetcom veiliggestelde data. Deze data waren door het bedrijf Ennetcom opgeslagen op servers in Canada. Deze servers werden gebruikt ten behoeve van communicatie met door Ennetcom geleverde mobiele telefoons van het merk Blackberry. Die telefoons waren met onder meer het softwareprogramma Pretty Good Privacy (hierna: PGP) aangepast om versleutelde communicatie met afscherming van de identiteit van de gebruiker mogelijk te maken.
In april 2016 is door Nederland ten behoeve van een viertal in Nederland lopende onderzoeken een rechtshulpverzoek aan de Canadese autoriteiten gedaan om de op de servers in Canada door Ennetcom opgeslagen data veilig te stellen en alle beschikbare gegevens van deze servers over te dragen. Deze data zijn op bevel van de Canadese rechter ter beschikking gesteld aan de Nederlandse autoriteiten, onder de voorwaarde dat deze data worden gebruikt ten behoeve van de vier hierboven bedoelde in Nederland lopende onderzoeken, waar het onderhavige onderzoek (09Poseidon) geen deel van uitmaakt. Daarnaast mogen deze data, zo volgt uit het bevel van de Canadese rechter, in andere Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken worden gebruikt mits daaraan een machtiging van een Nederlandse rechter voorafgaat.
De rechter-commissaris heeft op 21 september 2018 (welke beschikking op 24 september 2018 is hersteld) en 8 november 2018, kort gezegd, de officier van justitie gemachtigd om onderzoek te doen naar de gegevens die zich op de servers van Ennetcom bevonden en die in verband kunnen worden gebracht met de strafbare feiten en de verdachten in het onderzoek 26Dobricic. Uit het dossier blijkt dat deze machtiging werd gegeven naar aanleiding van de vondst van een PGP-toestel tijdens een doorzoeking op het verblijfadres van één van de verdachten in onderzoek 26Dobricic.
Aan het aangetroffen PGP-toestel bleek een Ennetcom e-mailadres gekoppeld te zijn ( [e-mailadres 2] ), dat vermoedelijk in gebruik was bij de partner van voornoemde verdachte in onderzoek 26Dobricic. In het PGP-toestel werd een contact gevonden (vermoedelijk van voornoemde verdachte in dat onderzoek) waaraan een ander Ennetcom e-mailadres gekoppeld bleek te zijn ( [e-mailadres 3] ).
Op 21 september 2018 heeft de rechter-commissaris toestemming gegeven om beschikbare gegevens ten aanzien van het e-mailadres [e-mailadres 3] (communicatie gevoerd middels dit e-mailadres die afkomstig is van de Ennetcom servers) te mogen gebruiken. Na onderzoek naar die gegevens is gebleken dat er nog andere e-mailadressen (waarmee het e-mailadres [e-mailadres 3] contact had) gelinkt konden worden aan onderzoek 26Dobricic. De officier van justitie heeft toen aan de rechter-commissaris verzocht om ook van de Ennetcom-data gebruik te mogen maken ten aanzien van deze e-mailadressen. Daartoe heeft de rechter-commissaris op 8 november 2018 toestemming gegeven. Uit dat onderzoek bleek dat een van die e-mailadressen contact had met het e-mailadres [e-mailadres 4] , welk e-mailadres was voorzien van de nicknames ‘ [bijnaam 1] ’ en ‘ [bijnaam 2] ’ en waarvan de gebruiker in de berichten (die volgens de politie leken te zien op transporten van verdovende middelen en/of de voorbereiding daarvan) ook wel werd omschreven als ‘ [bijnaam 1a] ’, ‘ [bijnaam 1b] ’, ‘ [bijnaam 1c] ’ en ‘ [bijnaam 1d] ’. Het vermoeden ontstond dat dit e-mailadres in gebruik was bij de verdachte in onderhavige strafzaak ( [verdachte] ), die reeds als verdachte van witwassen was gekoppeld aan het onderzoek 09Kratos (voortgekomen uit het onderzoek 09Abeka). Naar aanleiding hiervan heeft de officier van justitie verzocht om de communicatie met dit e-mailadres over te dragen aan het onderzoek Kratos/Abeka. Op 10 juli 2019 is daartoe een machtiging verleend door de rechter-commissaris. Op 8 augustus 2019 is vervolgens een machtiging verleend om de communicatie ook te mogen gebruiken in onderzoek 09Poseidon en om ten behoeve van onderzoek 09Poseidon verder onderzoek te doen in de Ennetcom-data.
Machtiging rechter-commissaris voorafgaand aan het rechtshulpverzoek aan Canada
Artikel 5:1:3 Sv bepaalt dat een rechtshulpverzoek slechts aan de autoriteiten van een vreemde staat kan worden gericht indien is voldaan aan de vereisten die op grond van het wetboek gelden voor toepassing van de in het verzoek om rechtshulp gevraagde bevoegdheden in een nationaal onderzoek naar deze strafbare feiten, alsmede hetgeen van toepassing is bij of krachtens de Wet politiegegevens.
De wettelijke basis die in 2016 aan het rechtshulpverzoek ten grondslag is gelegd is artikel 125i Sv, op grond waarvan doorzoeking van een plaats ter vastlegging van gegevens zonder voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris mogelijk is. Artikel 125la Sv, dat volgens de verdediging ten grondslag had moeten worden gelegd aan het rechtshulpverzoek aan Canada, heeft betrekking op gegevens die bij een doorzoeking ter vastlegging van gegevens bij een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of openbare telecommunicatiedienst worden aangetroffen die niet voor deze bestemd of van deze afkomstig zijn. Van deze gegevens mag enkel worden kennisgenomen met een machtiging van de rechter-commissaris. De voorwaarden genoemd in artikel 125la Sv bieden, analoog aan het briefgeheim, extra bescherming aan de verzenders en ontvangers van berichten, die ervan uit mogen gaan dat hun berichten niet zomaar mogen worden gelezen. De rechtbank moet vaststellen of dit artikel in 2016 (mede) ten grondslag had moeten worden gelegd aan het rechtshulpverzoek aan Canada.
De rechtbank is van oordeel dat Ennetcom beschouwd moet worden als ‘aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst’ in de zin van artikel 125la Sv. De rechtbank zoekt in dit verband - evenals de rechtbank Rotterdam [1] en rechtbank Amsterdam [2] eerder hebben gedaan - aansluiting bij het begrip ‘aanbieder van een communicatiedienst’ als bedoeld in artikel 138g Sv. De e-mailberichten op de servers van Ennetcom komen hiermee dezelfde bescherming toe als het ‘briefgeheim’.
Omdat er bij de doorzoeking van de servers van Ennetcom verwacht werd dat men communicatie tussen gebruikers van de dienst (die niet voor Ennetcom bestemd of van Ennetcom afkomstig was) zou aantreffen die wellicht ook te ontsleutelen was, is de rechtbank van oordeel dat artikel 125la Sv mede ten grondslag had moeten worden gelegd aan het rechtshulpverzoek aan Canada en dat dit verzoek dus vergezeld had moeten gaan van een machtiging van de rechter-commissaris.
Het ontbreken van een voorafgaande machtiging door de rechter-commissaris levert een onherstelbaar vormverzuim op. Dit vormverzuim heeft zich niet in het voorbereidend onderzoek jegens de verdachte (onderzoek 09Poseidon) voorgedaan. Nu de verwerking van de Ennetcom-data echter van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en vervolging van de verdachte (ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten), moet toch worden beoordeeld of dit vormverzuim consequenties moet hebben in deze strafzaak. Bij die beoordeling houdt de rechtbank rekening met het belang dat het voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. De rechtbank wijst er in dit verband op dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat, als het niet de verdachte is die door de niet-naleving van een voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, geen rechtsgevolg behoeft te worden verbonden aan dat verzuim (zie ECLI:NL:HR:2013:BY5321).
Door het ontbreken van de rechterlijk toets, heeft in Nederland geen rechterlijke beoordeling van de rechtmatigheid, subsidiariteit en proportionaliteit voorafgaand aan het indienen van het rechtshulpverzoek plaatsgevonden. Die beoordeling is echter wel gemaakt door de rechter in Canada, zo blijkt uit diens beslissing van 13 september 2016. Door de Canadese rechter is expliciet overwogen dat de data die aan Nederland verstrekt zouden worden mogelijk een grote hoeveelheid privégegevens van nog onbekend gebleven personen bevatte, wat ertoe heeft geleid dat hij aan het gebruik van de data een aantal voorwaarden heeft verbonden.
Voor wat betreft de ernst van het verzuim is van belang dat niet is gebleken van een bewust onjuist handelen van de officier van justitie. Bovendien zou de officier van justitie, als hij om een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris zou hebben gevraagd, deze naar alle waarschijnlijkheid gekregen hebben, gezien de ernst van de verdenking en wat er op dat moment bekend was over Ennetcom, namelijk dat de door Ennetcom geleverde diensten vooral werden gebruikt om communicatie over ernstige strafbare feiten geheim te kunnen houden.
Het nadeel dat door het vormverzuim zou zijn geleden, kan volgens vaste jurisprudentie niet gelegen zijn in de ontdekking van een strafbaar feit. In het onderhavige geval kan hoogstens in algemene zin worden gezegd dat bij het kopiëren van een dergelijke grote hoeveelheid versleutelde communicatie altijd in enige mate sprake is van privacy schending.
Ten slotte acht de rechtbank van belang dat in het onderzoek 09Poseidon met toestemming van de rechter-commissaris gericht is gezocht naar gegevens die in relatie staan met de concrete verdenking, zodat ten aanzien van de verdachte op dat moment alsnog is voldaan aan een toets door een onafhankelijke rechter.
Gelet op al het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak met de constatering van het vormverzuim worden volstaan.
Verwerking van de Ennetcom-data
In het dossier bevindt zich de bundel ‘Algemene achtergrondinformatie inzake Ennetcom-data, PGP Safe-data en de Hansken zoekmachine’. Daarin staat beschreven dat de verbalisanten in onderzoek 26DeVink op informatie zijn gestuit die relevant was voor andere lopende strafrechtelijke onderzoeken, in welke onderzoeken nog geen vordering was gedaan bij de rechter-commissaris om ook te mogen beschikken over Ennetcom-data en geen data bekend was die een dergelijke vordering mogelijk maakten (zoals de informatie dat er Ennetcom en/of PGP-toestellen waren gebruikt). In die gevallen is ervoor gekozen om in een ‘rest-proces-verbaal’ te wijzen op het mogelijke bestaan van relevante informatie binnen de Ennetcom-data (waarbij er geen inhoudelijke informatie werd verstrekt). Die route werd slechts gevolgd indien niet gebleken was dat het onderzoeksteam op andere wijze reeds bekend was met het gegeven dat in de Ennetcom-data zich mogelijk relevante informatie bevond. De andere (en veel meer voorkomende) aanleiding om een machtiging bij de rechter-commissaris te vragen, was dat het onderzoeksteam al op de hoogte was van de mogelijke relevantie van de Ennetcom-data, bijvoorbeeld omdat binnen een onderzoek het vermoeden was ontstaan dat verdachten gebruik maakten van een PGP-toestel, waarbij de mogelijkheid bestond dat betreffende data aanwezig was op de inbeslaggenomen server. In zo een geval stelde het onderzoeksteam een plan van aanpak op met daarin opgenomen specifieke zaaks- en persoonsgerelateerde zoektermen om na een toetsing door de rechter-commissaris te kunnen beschikken over een afgebakende dataset.
Aan de verweren die zien op de rechtmatigheid van de verwerking van de Ennetcom-data in onderzoek 26DeVink en vervolgens 09Poseidon ligt de veronderstelling ten grondslag dat een ‘rest-proces-verbaal’ vanuit onderzoek 26DeVink de aanleiding is geweest om de rechter-commissaris te vorderen de Ennetcom-data ook te mogen gebruiken in de onderzoeken 26Dobricic, Kratos/Abeka en 09Poseidon. Dit zou volgens de verdediging in strijd zijn met het Unierecht en met de bedoeling van de Canadese rechter, die een zogenaamde ‘fishing expedition’ wilde voorkomen. Echter, zoals hiervoor onder
‘Algemeen’reeds uiteen is gezet, was een tijdens een doorzoeking aangetroffen PGP-toestel waaraan een Ennetcom e-mailadres gekoppeld bleek te zijn (en dus geen ‘rest-proces-verbaal’) de aanleiding voor de vordering en toestemming in het onderzoek 26Dobricic. De dataset die vervolgens werd ontvangen vormde de aanleiding voor een tweede vordering en machtiging. De dataset die daaropvolgend werd verkregen vormde de aanleiding voor vorderingen ten aanzien van het e-mailadres [e-mailadres 4] en de machtiging in onderzoek 09Poseidon.
De beschreven gang van zaken is naar het oordeel van de rechtbank in lijn met de bedoeling van de Canadese rechter die voorwaarden heeft gesteld aan het gebruik van de data. In dit geval was immers sprake van een concrete verdenking die voortkwam uit de onderzoeken 26Dobricic, Kratos/Abeka en 09Poseidon, naar aanleiding waarvan machtigingen zijn verkregen van de rechter-commissaris om de data te mogen gebruiken.
Ten aanzien van de wettelijke grondslag en het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 52 van het Handvest overweegt de rechtbank het volgende. De vereiste wettelijke grondslag voor de verkrijging en het gebruik van de Ennetcom-data is gelegen in artikel 125la Sv. De rechtbank is reeds ingegaan op de volgens dat artikel vereiste machtiging door de rechter-commissaris voorafgaand aan het rechtshulpverzoek (naar aanleiding waarvan de Ennetcom-data door de Nederlandse autoriteiten zijn verkregen). Bij het verlenen van de machtigingen door de rechter-commissarissen in de voor deze zaak relevante onderzoeken (26Dobricic, Kratos/Abeka en 09Poseidon) zijn de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit telkens toegepast. De machtigingen zijn steeds beperkt tot het verrichten van onderzoek (of de verkrijging van gegevens) in relatie tot één of meer specifieke e-mailadressen en aan de hand van een bij de vordering gevoegd plan van aanpak. In de beslissing van de rechter-commissaris is ook expliciet benoemd dat deze beperking is ingegeven om een ‘fishing expedition’ zoveel mogelijk te voorkomen. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, in het verweer van de verdediging geen aanleiding voor het oordeel dat de verwerking van de Ennetcom-data in strijd met het Unierecht heeft plaatsgevonden.
Conclusie
De verweren van de verdediging ten aanzien van de verkrijging en verwerking van de Ennetcom-data worden verworpen.
3.2.
Encrochat
3.2.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat sprake is van een vormverzuim dat, bezien samen met de vormverzuimen in verband met de Ennetcom-data, tot bewijsuitsluiting, dan wel strafvermindering moet leiden. Het vormverzuim bestaat er volgens de verdediging uit dat zonder toestemming van de rechter-commissaris onderzoek is verricht aan de op 24 februari 2020 in beslag genomen PGP-telefoon (Vsmart) die wordt toegeschreven aan de verdachte. De verdediging heeft verwezen naar het Landeck-arrest van 4 oktober 2024 van het Hof van Justitie, waaraan kort gezegd de conclusie wordt verbonden dat, indien een meer dan beperkte inbreuk is te voorzien op de persoonlijke levenssfeer, de rechter-commissaris moet beslissen over de vraag of dat onderzoek mag worden uitgevoerd.
3.2.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat het Landeck-arrest op 24 februari 2020 nog niet was gewezen en dat is gehandeld naar de maatstaven van het in februari 2020 geldende Smartphone-arrest uit 2017, doordat het onderzoek heeft plaatsgevonden met de toestemming van een officier van justitie.
Voor zover toch wordt uitgegaan van het Landeck-arrest, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank van oordeel is dat een vormverzuim heeft plaatsgevonden, dit weliswaar heeft geleid tot een schending van het recht op privacy, maar dat de rechten van de verdachte op een eerlijk proces daarmee niet zijn aangetast, waardoor kan worden volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim.
3.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
Overeenkomstig het standpunt van de verdediging is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een vormverzuim. Bij het onderzoek aan de PGP-telefoon viel een meer dan beperkte inbreuk te voorzien op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Zo kunnen bijvoorbeeld de browsergeschiedenis en communicatie met familieleden als een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer worden gezien.
Hoewel het Landeck-arrest nog niet was gewezen ten tijde van het onderzoek aan deze telefoon, gaat het – zoals eerder al in jurisprudentie [3] is overwogen – niet om ‘nieuw recht’, maar om uitleg van reeds bestaand recht. De toestemming van de officier van justitie was daarom niet toereikend; de rechter-commissaris had toestemming moeten geven, voordat dit onderzoek mocht worden uitgevoerd.
Om te bepalen of deze schending moet leiden tot strafvermindering, heeft de rechtbank beoordeeld of het aannemelijk is dat (a) de verdachte daadwerkelijk nadeel van de schending heeft ondervonden, (b) dit nadeel is veroorzaakt door het verzuim, (c) het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering, en (d) strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is.
De rechtbank stelt vast dat het inherent is aan het onderzoek aan telefoons dat er een inbreuk wordt gemaakt op de privacy van degene van wie die telefoons zijn. Een enkele inbreuk levert echter niet direct een ernstig nadeel voor de verdachte op. Bij de beoordeling van dat nadeel is relevant dat de rechtbank uit het dossier niet kan afleiden dat door het doorzoeken van de telefoon een min of meer volledig beeld van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is verkregen. Relevant is verder dat reeds sprake was van zeer ernstige verdenkingen (betrokkenheid bij internationale drugshandel en witwassen). Zou de rechter-commissaris om toestemming zijn gevraagd voor onderzoek aan de telefoon, zoals dat heeft plaatsgevonden, dan had de rechter-commissaris die toestemming zonder nadere beperkingen kunnen geven. De verdachte is onder deze omstandigheden door het vormverzuim niet in een nadeliger positie geraakt. Daarom volstaat de rechtbank met de constatering dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim en verbindt daaraan geen andere gevolgen.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Inleiding
In onderzoek Abeka, dat betrekking had op een verdenking van witwassen door middel van het verhuren van zogenaamde spookwoningen aan criminelen, is op 5 maart 2019 binnengetreden in 24 verhuurde (spook)woningen, waaronder een woning aan de [adres 2] te Den Haag. In deze woning is onder meer een geldbedrag van € 6.018.600,- aangetroffen.
De verdachte, die op 5 maart 2019 werd aangehouden in een (spook)woning aan de [adres 3] te Den Haag, kwam in beeld ten aanzien van het witwassen van het aangetroffen geldbedrag.
Het onderzoek naar de betrokkenheid van de verdachte werd afgesplitst van onderzoek Abeka in een nieuw onderzoek genaamd Kratos. Op 15 januari 2024 is de verdachte in het onderzoek Kratos door het Gerechtshof te Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden voor onder meer het witwassen van genoemd geldbedrag. [4]
In meerdere (spook)woningen zijn tijdens het onderzoek Abeka tevens persoonlijke bescheiden gericht aan of op naam van de verdachte aangetroffen en inbeslaggenomen. Tussen die persoonlijke bescheiden werden handgeschreven aantekeningen, berekeningen en documenten aangetroffen waaruit het vermoeden naar voren kwam dat deze zagen op internationale handel in drugs vanuit Zuid-Amerika. Naar aanleiding van het vorengaande is onderzoek Poseidon gestart, naar invoer van dan wel handel in harddrugs, gepleegd door de verdachte.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair en 5 tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft namens de verdachte integrale vrijspraak bepleit. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
4.4.
Vrijspraak
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de verdediging – op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 5 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.6.
Bewijsoverwegingen
4.6.1.
Ennetcom-account [e-mailadres 4]
Het bewijs bestaat voor wat betreft de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten voornamelijk uit chatberichten die zijn verstuurd en ontvangen door de gebruiker van het Ennetcom-mailadres [e-mailadres 4] . Om die reden moet, alvorens de vraag kan worden beantwoord of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze ten laste gelegde feiten, worden bezien of hij kan worden geïdentificeerd als de gebruiker van het aan hem toegeschreven account dat de belastende chatberichten heeft verstuurd en/of ontvangen.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast met betrekking tot de identiteit van de gebruiker van het Ennetcom-mailadres [e-mailadres 4] .
De gebruiker van dit Ennetcom-mailadres wordt onder meer omschreven als ‘ [bijnaam 1b] ’, ‘ [bijnaam 1c] ’ en ‘ [bijnaam 1d] ’.
Dit Ennetcom-mailadres verstuurde berichten naar Ennetcom-mailadres [e-mailadres 1] , aangeduid als ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’ (ook wel ‘ [naam 3] ’ genoemd), die blijkens de berichten op 15 januari 2015 met vliegmaatschappij TAP naar Lissabon zijn gevlogen en die vervolgens naar Manaus zijn gevlogen. Dat komt overeen met de vluchtgegevens van [naam 3] , die op 15 januari 2015 van Brussel naar Lissabon en vervolgens vanaf Lissabon naar Manaus is gevlogen. Op beide vluchten zat hij naast [naam 5] .
De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd [naam 3] te kennen.
In de berichten, die werden verstuurd naar Ennetcom-mailadres [e-mailadres 1] werden de namen van [naam 6] en [naam 7] genoemd. Uit berichten kan worden afgeleid dat [e-mailadres 4] via Western Union op 8 februari 2015 een bedrag van
€ 600,- heeft verstuurd aan [naam 1] . Uit gegevens van Western Union blijkt dat [naam 5] op 8 februari 2015 dit bedrag heeft opgehaald in Genua en dat het bedrag in Nederland is gestort door [naam 7] .
Op 24 januari 2015 heeft [naam 6] een bedrag van € 812,- verstuurd aan [naam 5] in Brazilië. Ook dit komt overeen met berichten die [e-mailadres 4] hierover heeft verstuurd.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [naam 7] zijn schoonzoon is en dat hij [naam 6] ook kent nu deze in het appartement van zijn schoonzoon heeft verbleven.
Ten slotte is van belang dat de gebruiker van het Ennetcom-mailadres [e-mailadres 4] ook wordt omschreven als ‘ [bijnaam 3] ’. Op een notitie die in het appartement aan de [adres 2] is gevonden samen met andere op naam van de verdachte gestelde papieren, stond een hotmail-account genoteerd met de naam ‘ [gebruikersnaam] ’. Tevens was daarbij een wachtwoord vermeld, te weten ‘ [wachtwoord] ’. De verdachte heeft een zoontje met de naam [wachtwoord] .
Al deze bevindingen met betrekking tot de identiteit van de gebruiker wijzen in de richting van de verdachte en in onderlinge samenhang bezien brengen ze de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte de gebruiker is geweest van het Ennetcom-account [e-mailadres 4] en dat hij de hieraan gekoppelde berichten heeft verstuurd en ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat in de chatgesprekken die worden gevoerd door Ennetcom-account [e-mailadres 4] regelmatig afkortingen of versluierd taalgebruik worden gebruikt. De politie heeft op basis van ervaring in onderzoeken naar zware georganiseerde criminaliteit en/of naslag op relevante internetsites duiding gegeven aan verschillende termen en begrippen die in de chatgesprekken zijn gebruikt. Deze duiding is in lijn met hetgeen de rechtbank ambtshalve bekend is geworden uit andere Opiumwetzaken. De rechtbank verenigt zich dan ook met die uitleg van de politie.
4.6.2.
Medeplegen van (een poging tot) invoer van 7 kilo cocaïne in de periode van 1 januari 2015 tot en met 28 februari 2015 (feit 1)
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen betrokken is geweest bij een beoogd transport van 7 kilo cocaïne van Brazilië naar Nederland in januari en februari 2015. Uit de chatberichten tussen de gebruikers van de e-mailadressen [e-mailadres 1] (hierna: ‘ [naam 1] ’ en/of ‘ [naam 2] ’) en [e-mailadres 4] (hierna: de verdachte) in de periode van 13 januari 2015 tot en met 13 februari 2015 kan worden opgemaakt dat er in voornoemde periode een transport van verdovende middelen heeft plaatsgevonden van Belem in Brazilië naar Savona in Italië. Dit cocaïnetransport (er wordt gesproken over 7 die ‘hondvrij’ en ‘getaped’ zijn, over percentages gerelateerd aan zuiverheid en over 30k per stuk) werd in opdracht van de verdachte in Brazilië geregeld door ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’, die met vliegtickets die zijn aangeschaft door de verdachte naar Brazilië zijn gereisd, waar zij op 15 januari 2015 zijn aangekomen.
De verdachte heeft ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’ vervolgens in contact gebracht met iemand, waarschijnlijk een Colombiaan (‘ [naam 8] ’), die daar verbleef. Dat moest van de verdachte met ‘schone telefoons’ gebeuren. De verdachte pleegde op de achtergrond overleg met
derden die kennelijk belang hadden bij het transport (‘jullie moeten geen prijzen afspreken niks alleen je werk doen dat doet me friend hier’).
Er werd in de chatberichten gesproken over ‘spullen’ die in Belem aan de ‘bootmensen’ moesten worden meegegeven. Het transport werd uitgevoerd met een schip (‘bus’ genoemd)
.Aan boord beschikte men over een ‘soldaat’, vermoedelijk een opvarende/bemanningslid, die had aangegeven dat het schip in ieder geval langs Antwerpen zou gaan. Het schip waarop de ‘soldaat’ zat bleek een andere route te varen dan verwacht. Het schip ging eerst naar Spanje en daarna naar Savona in Italië en zou pas in maart in Antwerpen aankomen. ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’ zijn in opdracht van de verdachte naar Italië gereisd. Zowel in Brazilië als in Italië verschafte de verdachte ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’ de nodige financiële middelen ten behoeve van hun reis en verblijf aldaar.
Na aankomst van het schip in Italië werden de goederen, omschreven als ‘faksen’, ‘meisjes’ en ‘dames’ overgedragen door de ‘soldaat’ aan ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’. Deze laatste droeg het daar vervolgens over aan één of meer, door de verdachte aangestuurde, vermoedelijk Marokkaanse personen (‘ [naam 9] ’) die met een auto, die vermoedelijk van een verborgen ruimte was voorzien (‘stesse car’) de ‘7’ verder naar Nederland moesten vervoeren.
Conclusie
Of de 7 kilo cocaïne daadwerkelijk in Nederland of Antwerpen is aangekomen, kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen. Dat maakt dat de onder 1 primair tenlastegelegde voltooide invoer van cocaïne niet bewezen kan worden en dat de verdachte daarvan dus wordt vrijgesproken. Wel kan worden bewezen het onder 1 subsidiair tenlastegelegde tezamen en in vereniging plegen van een poging om 7 kilo cocaïne in Nederland in te voeren. Het is een feit van algemene bekendheid dat de haven van Antwerpen per boot wordt bereikt via de Westerschelde, wat Nederlands grondgebied is. Het was de bedoeling dat de boot met daarop de 7 kilo cocaïne naar Antwerpen zou varen. Op het moment dat de boot wegvoer vanuit Brazilië, op weg naar (uiteindelijk) Antwerpen was naar het oordeel van de rechtbank sprake van een begin van uitvoering van de invoer van de cocaïne in Nederland. Ook de handelingen die ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’, aangestuurd door de verdachte, vervolgens in Italië hebben verricht, ziet de rechtbank als onderdeel van de poging om de cocaïne naar Nederland te vervoeren.
4.6.3.
Medeplegen van voorbereidingshandelingen invoer cocaïne in de periode van 22 maart 2015 tot en met 16 mei 2015 (feit 2)
Tussen de gebruikers van de e-mailadressen [e-mailadres 1] en [e-mailadres 4] (zoals hiervoor overwogen: de verdachte) werden in de periode van 22 maart 2015 tot en met 16 mei 2015 opnieuw vele uitvoerige en soms gedetailleerde chatgesprekken over de invoer van cocaïne gevoerd.
Zo vond vanaf 22 maart 2015 communicatie plaats tussen de verdachte en de gebruiker van [e-mailadres 1] die zich in Brazilië bevond. Er werd gesproken over een vervoermiddel dat versluierd werd aangeduid met de term ‘bus/bussen’, later ook aangeduid als boot/boten. Er was wederom sprake van ‘faksen’, ‘spullen’, ‘dingen’ en ‘blokken’ (de rechtbank begrijpt: cocaïne) die via opvarenden van deze boten aan boord moesten worden gebracht. Dit laatste werd aangeduid als ‘opzetten’. Volgens de gebruiker van [e-mailadres 1] was hierbij ‘een bootje langszij’ veiliger dan ‘met tassen’.
De verdachte voerde gesprekken over de kwaliteit van de ‘faksen’, ‘spullen’, ‘dingen’ en ‘blokken’. Die kwaliteit was ‘porie’ (de rechtbank begrijpt: poreus of bedorven).
De ‘faksen’ lagen in de ‘stash’ van [e-mailadres 1] . Twee leveranciers zouden een partij van 81 (75+6) leveren aan de gebruiker van [e-mailadres 1] , die bij machte was om ‘de opzet’ te regelen in de haven van Belem.
Op 3 april 2015 gaf de verdachte aan dat ‘die zes’ erop gegooid moesten worden van ‘ [naam 10] ’.
Ten behoeve van het betalen van allerlei kosten die gemaakt moesten worden om het
transport te doen slagen, werden door (of namens) de verdachte geldbedragen overgemaakt naar of ten behoeve van de gebruiker van [e-mailadres 1] .
Uit berichten in mei 2015 tussen de verdachte en de gebruiker van [e-mailadres 1] , blijkt dat de verdachte kennelijk opnieuw in contact stond met de leveranciers/beheerders van een te vervoeren hoeveelheid cocaïne, die ergens in Zuid-Amerika lag (‘wanneer je me groen licht geeft gaan ze je die 50 geven’). Op 6 mei 2015 vroeg de gebruiker van [e-mailadres 1] aan de verdachte wanneer ‘het spul’ van de verdachte bij [e-mailadres 1] is want er zouden 2 ‘bussen’ arriveren. De ene zou naar Italië gaan en de andere zou naar Antwerpen gaan. Volgens [e-mailadres 1] konden ze gaan ‘pompen’.
De verdachte gaf aan dat hij kon beschikken over ‘50’. De gebruiker van [e-mailadres 1] gaf aan dat ‘hij’ minimaal 100 en maximaal 150 mee kon nemen. Mocht dat niet lukken, kon ‘wat overblijft’ mee met de volgende ‘bus’.
Het was de bedoeling dat de verdovende middelen aan [e-mailadres 1] zouden worden overgedragen en dat [e-mailadres 1] zou zorgen voor het aan boord brengen (‘de opzet’ oftewel ‘aanpakken’). De verdachte had van te voren prijsafspraken met derden gemaakt (‘$300 blk’). Later bleek dat ‘de opzetkosten’ geen $300 per blok waren maar $500. Hierover ontstond een discussie.
Conclusie
De berichten die worden weergegeven in de bewijsmiddelen kunnen niet anders worden uitgelegd dan dat de verdachte in de ten laste gelegde periode op meerdere momenten de invoer van cocaïne vanuit Brazilië naar Nederland (‘ptata’) heeft voorbereid en bevorderd en dat hij daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn gesprekspartners.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 2, in die zin dat de verdachte – kort gezegd – in vereniging voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor het vervoeren en invoeren van cocaïne.
4.6.4.
Witte Vsmart PGP-telefoon
Het bewijs bestaat voor wat betreft de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten voor een belangrijk deel uit chatberichten die zijn verstuurd en ontvangen door de gebruiker van een witte Vsmart PGP telefoon die is aangetroffen in de hotelkamer waar de verdachte op 24 februari 2020 is aangehouden. Om die reden moet, alvorens de vraag kan worden beantwoord of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze ten laste gelegde feiten, worden bezien of hij kan worden geïdentificeerd als de gebruiker van deze telefoon.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
De verdachte is, samen met zijn vriendin, aangetroffen in de hotelkamer waar de betreffende telefoon in beslag is genomen. De telefoon lag op een nachtkastje naast het bed.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in elkaar opvolgende periodes gebruik heeft gemaakt van een Nissan Qashqai en een Audi A4. Onder deze voertuigen zijn peilbakens geplaatst en de locatiegegevens van deze peilbakens, komen overeen met locatiegegevens van de Vsmart-telefoon.
De locatiegegevens van de Vsmart-telefoon komen niet alleen overeen met de locatiegegevens van de peilbakens, maar ook met de locatiegegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat blijkens bevindingen uit onderzoek Kratos en blijkens stemherkenning door de politie in gebruik was bij de verdachte.
In de Vsmart-telefoon is een gesprek aangetroffen dat de eigenaar van de telefoon voerde met een account genaamd ‘ [contact 1] ’. De eigenaar van de Vsmart-telefoon maakt blijkens dit gesprek op 21 februari 2020 een afspraak in Breda, bij de Very Italian Pizza om 22:30, en geeft aan dat hij 30 minuten later zou zijn. Uit de bakengegevens van de hiervoor genoemde Audi A4, blijkt dat die op 21 februari 2020 in Breda was om 22.52 uur, en Breda weer verliet om 00.27 uur. Het voertuig stond geparkeerd op een afstand van 3 minuten lopen van de Very Italian Pizza. Diezelfde dag is de verdachte tijdens een observatie (eerder op de dag) door de politie nog in deze Audi gezien.
Op basis van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte de gebruiker is geweest van de witte Vsmart-telefoon en dat hij de hierin aangetroffen berichten heeft verstuurd en ontvangen. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat de telefoon niet van hem is en dat hij niet weet van wie de telefoon is, acht de rechtbank in het licht van de bewijsmiddelen niet geloofwaardig.
4.6.5.
Medeplegen van voorbereidingshandelingen invoer cocaïne in de periode van 17 februari 2020 tot en met 22 februari 2020 (feit 3)
Uit de chatberichten tussen de gebruiker van de witte Vsmart-telefoon (zoals hiervoor overwogen: de verdachte) en het account ‘ [contact 1] ’ in de periode van 17 februari 2020 tot en met 22 februari 2020 blijkt dat gesprekken over de invoer van cocaïne werden gevoerd.
Uit deze berichten blijkt dat de verdachte op 17 februari 2020 van ‘ [contact 1] ’ een aantal schermafbeeldingen ontving van berichten van en naar ene ‘ [contact 2] ’. In de berichten werd gesproken over ‘spullen’ en ‘stuks’ en werd onder meer gezegd: ‘we hebben de coastguard en de haven’, en ‘we hebben ook een bv beschikbaar/hebben daarmee al een paar keer geexporteerd’. [contact 2] kon een container ‘inklaren’. De prijs voor ‘de spullen eruit krijgen’ betrof ‘250k’. [contact 2] bood twee opties: ‘van BV naar BV, of meeliften op bakken’. BV naar BV vond [contact 2] het beste omdat hij op de haven alle autoriteiten had om ‘die bak’ veilig naar buiten te brengen. De verdachte ontving vervolgens van ‘ [contact 1] ’ foto’s van een zeecontainer, een scanfaciliteit van een bedrijf in Ghana en een schermafbeelding van een gesprek met [contact 2] waarop te zien is dat [contact 2] schrijft dat hij ook de scan onder controle had.
Op 19 februari 2020 had de verdachte weer contact met [contact 1] . De verdachte wilde weten ‘wat die mensen willen importeren’, ‘suiker, rijst kan ook’, of ‘sonja meel’. Op een schermafbeelding van een gesprek met [contact 2] is te zien dat dit aan [contact 2] wordt gevraagd, waarna die antwoordt ‘suiker/rijst/schroot’.
Vervolgens vroeg de verdachte aan [contact 1] : ‘maat kan je van gent pakken capitein. ???’. Ook dit wordt blijkens de verstuurde schermafbeeldingen gevraagd aan [contact 2] . [contact 2] antwoordt dat hij kan ‘aanpakken’.
Uit de berichten blijkt dat de verdachte via [contact 1] een afspraak in Breda maakte op 21 februari 2020 om 22:30 uur, bij de Very Italian Pizza, waar ook ‘de man van Duinkerken’ en [contact 3] bij zouden zijn. Zoals hiervoor overwogen, is uit de bakengegevens van de Audi A4 die in gebruik was bij de verdachte, gebleken dat deze op 21 februari 2020 in Breda was om 22.52 uur, en Breda weer verliet om 00.27 uur en dat het voertuig stond geparkeerd op een afstand van 3 minuten lopen van de Very Italian Pizza.
De rechtbank is van oordeel dat de berichten tussen de verdachte en ‘ [contact 1] ’ en de in de chat verzonden foto’s duiden op een organisatie waarvan ‘ [contact 2] ’ deel uitmaakt, die transporten van verdovende middelen kan faciliteren, onder andere door gebruik te maken van functionarissen bij de kustwacht en in de haven. De afspraak in Breda op 21 februari 2020 hield (gelet op het samenstel van de tussen [contact 1] en de verdachte gewisselde berichten/schermafbeeldingen) hiermee verband.
De berichten die worden weergegeven in de bewijsmiddelen kunnen niet anders worden uitgelegd dan dat de verdachte in de ten laste gelegde periode de invoer van cocaïne naar Nederland of Antwerpen heeft voorbereid en bevorderd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn gesprekspartners.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 3, in die zin dat de verdachte – kort gezegd – in vereniging voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor het vervoeren en invoeren van cocaïne.
4.6.6.
Witwassen geldbedrag van € 201.435,- (feit 4)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de woning aan de [adres 4] te Den Haag, waar [naam 4] (hierna: [naam 4] ) verbleef een contant geldbedrag van € 201.435,- is aangetroffen. Het contant aanwezig hebben van een dergelijk groot contant geldbedrag rechtvaardigt, behoudens bijzondere omstandigheden, op zichzelf reeds het vermoeden dat dit geld van misdrijf afkomstig is.
In de woning van [naam 4] werd ook een PGP-telefoon aangetroffen, waarin Encrochat-berichten zijn aangetroffen. [naam 4] heeft verklaard dat hij het aangetroffen geldbedrag in bewaring had voor iemand anders van wie hij de naam niet wilde noemen. Hij verklaarde wel dat hij de PGP-telefoon had gekregen van degene voor wie hij ook het geld bewaarde en dat hij via deze telefoon contact had met de eigenaar van het geld.
Op de PGP-telefoon van [naam 4] en in de witte Vsmart-telefoon die zoals eerder overwogen aan de verdachte toebehoorde, zijn berichten aangetroffen die de verdachte en [naam 4] aan elkaar stuurden. Uit deze berichten maakt de rechtbank op dat de verdachte op 17 februari 2020 en op 22 februari 2020 aan [naam 4] heeft gevraagd om 7, respectievelijk 5 ‘rugge’ bij hem te komen brengen. De rechtbank gaat ervan uit dat hier wordt gesproken over het brengen van geld, te weten € 7.000,- respectievelijk € 5.000,-. Beide keren antwoordde [naam 4] dat hij eerst naar huis moest gaan voordat hij het geld aan de verdachte kon geven.
Op 17 februari heeft het observatieteam waargenomen dat de verdachte om 18.32 uur zijn auto parkeerde op de Plesmanlaan in Den Haag en naar binnen ging bij Kyoju Sushi. Om 17.46 UTC-tijd, dus om 18.46 uur Nederlandse tijd, stuurde [naam 4] een bericht naar de Vsmart van de verdachte: ‘ik kom eraan ben je daar nu?’, waarop de verdachte antwoordde met ‘ja hoor, binnen’.
Op 22 februari antwoordde [naam 4] op de vraag van de verdachte ‘Gaat casino’ met ‘oke ik kom’ en ‘5 min ben ik casi broer’. Uit bakengegevens van de Audi A4 die de verdachte gebruikte, blijkt dat het voertuig op 22 februari 2020 ook daadwerkelijk voor het casino aan de [adres 5] te Den Haag heeft stilgestaan.
De verklaring van [naam 4] , voor zover inhoudende dat hij (via de PGP-telefoon) geen contact heeft gehad met de verdachte en dat het geld niet aan de verdachte toebehoorde, schuift de rechtbank gelet op het voorgaande als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank stelt vast dat [naam 4] , volgens de verdachte een bekende van hem, twee maal in een korte tijd direct op afroep een behoorlijke hoeveelheid contant geld heeft gebracht naar de verdachte. Dit geld was afkomstig uit de woning van [naam 4] waar ook het tenlastegelegde geldbedrag is aangetroffen.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het geld dat is aangetroffen in de woning van [naam 4] en dat hij daar ook de beschikkingsmacht over had.
Reeds gelet op de hoogte van het aangetroffen contante geldbedrag, is zoals hiervoor overwogen, naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat dat geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. De verdachte heeft geen concrete en verifieerbare verklaring gegeven over de herkomst van het geld. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit ook wist. De verdachte heeft dit geldbedrag samen met [naam 4] voorhanden gehad en heeft, door het bij [naam 4] in huis te leggen, tevens verhuld wie de daadwerkelijke rechthebbende ervan was. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met [naam 4] schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van dit geldbedrag.
4.6.7
Slotoverwegingen
Voorwaardelijke verzoeken
De raadsman, mr. Van Stratum, heeft bij pleidooi enkele voorwaardelijke verzoeken gedaan, te weten:
-het horen van de anonieme TCI bronnen als getuige, en
-het laten uitvoeren van een handschrift vergelijkend onderzoek naar de in de woningen aan de [adres 2] en de [adres 3] aangetroffen notities in het geval de rechtbank oordeelt dat deze door de verdachte zijn opgesteld.
Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en de overwegingen in dit vonnis is de rechtbank van oordeel dat deze verzoeken geen nadere bespreking behoeven.
Overall fairness
De rechtbank stelt vast dat de rechtbank bij beslissing van 23 augustus 2022 het verzoek tot horen van diverse getuigen heeft toegewezen.
Op 22 augustus 2023 heeft de rechter-commissaris een proces-verbaal van bevindingen verstrekt waaruit blijkt dat de getuigen [naam 6] , [naam 3] , [naam 5] en [naam 11] om verschillende redenen niet konden worden gehoord. De getuige [naam 3] is op 12 november 2025 ter zitting alsnog gehoord. Met betrekking tot getuige [naam 6] heeft de rechtbank kort voor de zitting van 12 november 2025 van de raadsman, mr. Van Stratum, vernomen dat deze getuige kennelijk in 2016 zijn achternaam heeft gewijzigd in ‘ [naam 12] ’. De door de raadsman hieromtrent verstrekte informatie, bevat echter ook thans geen concrete aanknopingspunten ten aanzien van het adres waar deze getuige kan worden opgeroepen.
De rechtbank overweegt dat de niet gehoorde getuigen, geen getuigen betreffen die belastend hebben verklaard over de verdachte. Het bewijs waarop de rechtbank de bewezenverklaring baseert hangt voorts niet in overwegende mate samen met de niet gehoorde getuigen. Nu andere toegewezen getuigen wel zijn gehoord, heeft de verdediging voldoende de mogelijkheid gehad om verdediging te voeren.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat geen sprake is van strijd met artikel 6, eerste lid, van het EVRM en dat de
overall fairnessvan deze procedure gewaarborgd is.
4.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. subsidiair
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 28 februari 2015 in Nederland en Brazilië en Italië, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen ongeveer 7 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, als volgt heeft gehandeld:
- In verband met het voorgenomen transport contact onderhouden en overleggen met- en aansturen van personen aangeduid met [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en
- In verband met het voorgenomen transport vliegtickets regelen voor
personenaangeduid met [naam 1] en/of [naam 2] en
- In verband met het voorgenomen transport contact leggen met de leverancier van cocaïne en
- In verband met het voorgenomen transport verschaffen van financiële middelen aan personen aangeduid met [naam 1] en/of [naam 2] ten behoeve van reis en verblijf, autohuur, communicatiemiddelen en de aanschaf van verdovende middelen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 22 maart 2015 tot en met 16 mei 2015 in Nederland en Brazilië, tezamen en in vereniging met anderen, telkens om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland en/of België brengen van grote hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en te bevorderen, telkens zich en anderen meermalen, gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, immers heeft hij
- Afspraken gemaakt en berichten uitgewisseld over de hoeveelheid te vervoeren cocaïne en de wijze van transport daarvan en de prijs voor aan boord van een schip brengen en van boord halen van de cocaïne;
- contact gelegd en onderhouden met de beoogd leverancier van cocaïne en
- financiële middelen verschaft/doen verschaffen aan de gebruiker van het emailadres [e-mailadres 1] voor de betaling van kosten samenhangend met deze transporten;
3.
hij in de periode 17 februari 2020 tot en met 22 februari 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland en/of België brengen van een hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en te bevorderen, zich en anderen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, immers heeft hij
- In contact gestaan met de gebruiker van het contact ' [contact 1] en
- Zich via het contact ' [contact 1] '
lateninformeren over mogelijkheden en prijzen van vervoer van cocaïne bij een organisatie die wordt vertegenwoordigd door contact ' [contact 2] '
- Via het contact ' [contact 1] ' een afspraak tot stand laten brengen met contact ' [contact 3] ';
4.
hij op 24 februari 2020, te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander (te weten [naam 4] ), van een geldbedrag ter hoogte van EURO 201.435,-,
- heeft verhuld wie de rechthebbende op dat geldbedrag was, en
-
dit geldbedragvoorhanden heeft gehad
terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 50 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis bij uitspraak wordt opgeheven.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met strafmatigende factoren, te weten het bepleite vormverzuim, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en het tijdsverloop. Voorts heeft de verdediging gewezen op uitspraken in soortgelijke zaken, waarin gevangenisstraffen van kortere duur dan geëist door de officier van justitie, zijn opgelegd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft geprobeerd om 7 kilo cocaïne in te voeren vanuit Brazilië en heeft zich in de maanden maart, april en mei 2015 en in februari 2020 schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen om cocaïne in te voeren. De verdachte heeft dit samen met anderen gedaan en had hierbij een aansturende, leidende rol.
Het is een feit van algemene bekendheid dat achter de internationale handel in harddrugs doorgaans een wereld van (grootschalige) georganiseerde en ondermijnende criminaliteit schuilgaat, waarbij het gebruik van (excessief) geweld niet geschuwd wordt. Dergelijke handel maakt het mogelijk dat harddrugs op grote schaal kunnen worden gebruikt, hetgeen een gevaar oplevert voor de volksgezondheid. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de voornoemde gevolgen en heeft zich kennelijk enkel laten leiden door financieel gewin.
De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het witwassen van ruim twee ton. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd en witwassen zorgt voor ondermijning van het reguliere economische verkeer.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 oktober 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten tot gevangenisstraffen is veroordeeld. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij – ondanks eerdere veroordelingen en periodes in detentie – door is gegaan met het plegen van strafbare feiten. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee. De rechtbank houdt daarnaast rekening met het gegeven dat de verdachte in januari 2024 door het Gerechtshof te Den Haag voor witwassen is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden, zodat artikel 63 Sr van toepassing is.
Persoonlijke omstandigheden
Ter terechtzitting heeft de verdachte met betrekking tot zijn huidige persoonlijke omstandigheden verklaard dat hij zorg draagt voor zijn twee jonge kinderen en dat zijn partner, de moeder van zijn jongste zoontje, zijn hulp nodig heeft omdat zij kampt met de gevolgen van een TIA.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is in deze zaak aangevangen op
24 februari 2020, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank had dus uiterlijk op 24 februari 2022, twee jaar later, vonnis moeten wijzen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die een langere behandelduur dan twee jaar rechtvaardigen. Dit alles betekent dat de redelijke termijn met bijna vier jaar is overschreden.
Strafmodaliteit en strafmaat
Gelet op de ernst van de feiten is als straf in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden. De rechtbank ziet in de ernst van de feiten, de rol van de verdachte daarin en zijn strafblad, aanleiding om een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen. Daarbij neemt de rechtbank in strafmatigende zin in aanmerking dat artikel 63 Sr van toepassing is. Gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd en bovengenoemde omstandigheden, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend en geboden. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank dit vertrekpunt met 6 maanden verminderen en een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 42 maanden. Daarvan zal de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten worden afgetrokken.
Conclusie
De rechtbank acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
In deze strafzaak is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst per 28 maart 2022. De rechtbank stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat een vrijheidsbenemende straf of maatregel wordt opgelegd van langere duur dan de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, geen toereikende grond vormt voor opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Die beslissing moet berusten op een afweging van de belangen van strafvordering en de belangen van de verdachte. In die belangenafweging kan wel worden betrokken dat de verdachte wordt veroordeeld en dat daarbij een straf of maatregel van een zekere duur wordt opgelegd, in die zin dat daarmee een groter gewicht toekomt aan de desbetreffende grond(en) voor de voorlopige hechtenis. Ook kan daarin een rol spelen in hoeverre de verdachte zich heeft gehouden aan de specifieke schorsingsvoorwaarden en wat het effect daarvan is geweest (HR 24 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:987).
Aan het bevel tot voorlopige hechtenis in deze zaak ligt gevaar voor herhaling ten grondslag. De belangen van de verdachte zijn kort gezegd gelegen in het kunnen voortzetten van zijn privéleven. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst onder bijzondere voorwaarden. De rechtbank ziet geen signalen die wijzen op overtreding van één van de voorwaarden.
Afweging van de belangen van strafvordering tegen de belangen van de verdachte leidt de rechtbank tot het oordeel dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis in dit geval niet noodzakelijk is. De voorlopige hechtenis van de verdachte blijft dus geschorst.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht) genoemde voorwerp, een Rolex-horloge, zal worden teruggegeven aan de rechthebbende, zijnde [naam 13] (de partner van de verdachte).
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de vordering van de officier van justitie.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelasten van het op de beslaglijst genoemde voorwerp.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 45, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10, 10 a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
medeplegen van een poging tot het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, zich en een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van witwassen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
42 (tweeënveertig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan de rechthebbende ( [naam 13] ) van het op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten: een horloge (Rolex Oyster Perpetual Datejust).
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Amperse, voorzitter,
mr. S. Pereth, rechter,
mr. F. Bouman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Rotterdam 21 september 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:9086.
2.Rechtbank Amsterdam 24 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3743.
3.Het arrest van 22 januari 2025 van het Gerechtshof Den Haag, ECLI:NL:GHDHA:2025:66.
4.Gerechtshof Den Haag 15 januari 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:570.