ECLI:NL:RBDHA:2025:22379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
NL25.468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag van eiser uit de Palestijnse gebieden

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser, afkomstig uit Jenin op de Westelijke Jordaanoever van de Palestijnse gebieden, heeft op 23 mei 2024 een (herhaalde) asielaanvraag ingediend. Na het verstrijken van de beslistermijn heeft hij op 17 december 2024 verweerder in gebreke gesteld, waarna hij op 6 januari 2025 beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder binnen zes maanden een besluit had moeten nemen, maar dit heeft nagelaten. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist. De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens is verweerder een dwangsom van € 100,- per dag verschuldigd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.468
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft de gelegenheid van verweer gehad.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Overwegingen

1. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
2. Eiser heeft op 23 mei 2024 een (herhaalde) asielaanvraag ingediend. Eiser heeft verweerder vervolgens op 17 december 2024 in gebreke gesteld, waarna hij op 6 januari 2025 beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
3. Eiser stelt uit Jenin, de Westelijke Jordaanoever van de Palestijnse gebieden, te komen. Met ingang van 10 januari 2024 gold voor de Palestijnse gebieden een besluit- en vertrekmoratorium voor de duur van zes maanden. [3] De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluitmoratorium. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft bij uitspraak van 24 april 2024 [4] het besluitmoratorium vernietigd. Dit betekent dat het besluitmoratorium wordt geacht nooit te hebben bestaan. [5]
4. De rechtbank stelt daarom vast dat verweerder binnen zes maanden een besluit had moeten nemen op de asielaanvraag van eiser. Dit betekent dat verweerder op uiterlijk op 23 november 2024 een beslissing had moeten nemen op de aanvraag van 23 mei 2024. Verweerder heeft dit nagelaten. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder daarna in gebreke heeft gesteld en dat hij meer dan twee weken daarna in beroep is gegaan. Het beroep is dus gegrond.
5. Als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [6]
6. Verweerder heeft geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht. Dit betekent dat verweerder uiterlijk binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- is verschuldigd voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of verweerder een dwangsom heeft verbeurd.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op
binnen twee wekenna de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-; en,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Özçelik, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Staatscourant van 10 januari 2024, nr. 1527.
6.Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.