In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 november 2025 uitspraak gedaan in een beroep dat eiser heeft ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser stelde dat de minister niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag was op 3 oktober 2023 ontvangen, maar de minister had pas op 10 september 2025 een ingebrekestelling ontvangen van eiser, terwijl de beslistermijn van 21 maanden al was verstreken. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn had beslist.
De rechtbank gaf de minister een termijn van acht weken na de uitspraak om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Tevens werd er een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener had ingeschakeld. De rechtbank concludeerde dat er geen zitting nodig was, aangezien partijen hiermee instemden en het onderzoek gesloten werd zonder verdere behandeling op een zitting.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de rechten van betrokkenen om in beroep te gaan als er niet tijdig op aanvragen wordt beslist. De rechtbank heeft de minister opgeroepen om binnen de gestelde termijn een besluit te nemen, en de gevolgen van het niet naleven van deze termijn zijn duidelijk vastgelegd in de uitspraak.