ECLI:NL:RBDHA:2025:22594

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
NL25.43826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Tunesische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag op 3 augustus 2025 ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft eerder in Duitsland asielaanvragen ingediend en stelt dat hij daar een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie strijdige behandeling.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 15 oktober 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat eiser niet in zijn bewijslast is geslaagd. Hij heeft geen objectieve landeninformatie over de asielprocedure in Duitsland verstrekt en zijn persoonlijke ervaringen zijn niet voldoende onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een strijdige behandeling.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.43826

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar)

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 september 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL25.43827), op 15 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. De gemachtigde van eiser is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
2. Eiser stelt de Tunesische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1989. Hij heeft zijn asielaanvraag in Nederland op 3 augustus 2025 ingediend.
2.1.
Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 19 september 2023 en 24 maart 2025 in Duitsland verzoeken om internationale bescherming heeft ingediend. Op 20 augustus 2025 heeft Nederland aan Duitsland verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Duitsland heeft dit verzoek op 22 augustus 2025 aanvaard.
Het bestreden besluit
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen, omdat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder stelt zich op de standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling. Ook heeft eiser volgens verweerder geen andere redenen aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om zijn asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen.
Beroepsgronden
4. Eiser voert aan dat verweerder de behandeling van zijn asielverzoek aan zich moet trekken. Duitsland is in zijn individuele geval niet aan te merken als een veilig land. Eiser heeft in Duitsland traumatiserende ervaringen opgedaan. Zo heeft hij ernstig rugletsel opgelopen als gevolg van politiegeweld. Eiser ondervindt hier nog steeds pijn en problemen van. Ook heeft eiser in Duitsland een document moeten ondertekenen, waarbij hem is gezegd dat hij bij terugkeer naar Duitsland in detentie geplaatst zal worden, ter afwachting van uitzetting naar het land van herkomst. Dit betekent voor hem een onmenselijke behandeling en een schending van het verbod van refoulement, nu eiser uitgezet zal worden zonder dat Duitsland naar zijn asielverhaal zal kijken.
Beoordeling van het beroep
5. De rechtbank stelt voorop dat bij de toepassing van de Dublinverordening het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in onder meer de uitspraken van 25 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:292, 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1902, en 14 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:588, geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Dit kan eiser doen met landeninformatie en/of aan de hand van verklaringen over zijn eigen ervaringen. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo).
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in zijn bewijslast geslaagd. Eiser heeft geen objectieve landeninformatie over de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Duitsland verstrekt. Eiser heeft met zijn verklaringen over wat hij persoonlijk heeft meegemaakt in Duitsland niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij ernstig rugletsel heeft opgelopen als gevolg van politiegeweld, maar verweerder stelt daarover terecht dat eiser dit niet heeft onderbouwd met (medische) documenten. Ook heeft eiser niet onderbouwd of toegelicht dat hij als gevolg van deze gebeurtenis nog steeds problemen ondervindt. Dat Dublinterugkeerders na overdracht aan Duitsland mogelijk in detentie worden geplaatst als de asielaanvraag al definitief is afgewezen, betekent niet dat sprake is van een systeemfout. Op grond van artikel 8 van de Opvangrichtlijn is het immers, in de daar omschreven gevallen, toegestaan om een verzoeker om internationale bescherming in bewaring te stellen. Eiser heeft overigens ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Duitsland daadwerkelijk in detentie geplaatst zal worden. Indien eiser na zijn overdracht vindt dat de Duitse autoriteiten hun verplichtingen niet nakomen, ligt het op zijn weg om daarover in Duitsland te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen in Duitsland voor Dublinclaimanten in het algemeen of voor hem specifiek niet kan of zinloos is. Verder geldt dat de Duitse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen, in overeenstemming met de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Omdat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland, komt de rechtbank niet meer toe aan een beoordeling van de beroepsgrond over indirect refoulement.
5.2.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.