ECLI:NL:RBDHA:2025:22596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
NL25.46489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Deniz. De minister van Asiel en Migratie was verweerder. Eiser had op 18 september 2025 een aanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft, na toestemming van beide partijen om zonder zitting uitspraak te doen, op 4 november 2025 besloten dat de geplande zitting op 6 november 2025 niet doorging en het onderzoek werd gesloten. De rechtbank overwoog dat als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd, zonder kennisgeving vertrekt naar een onbekende bestemming, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat hij geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland. Dit is gebaseerd op een melding dat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, wat in dit geval leidde tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 1 oktober 2025 door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) was geregistreerd als ‘met onbekende bestemming’. De gemachtigde van eiser heeft op 30 oktober 2025 aangegeven geen contact meer te hebben gehad met eiser. Gezien deze omstandigheden concludeerde de rechtbank dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees vergoeding van proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.46489

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. Bij besluit van 18 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
Na van beide partijen toestemming te hebben ontvangen om zonder zitting uitspraak te doen, heeft de rechtbank op 4 november 2025 bepaald dat de geplande behandeling van het beroep op de zitting van 6 november 2025 geen doorgang vindt en het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, moet er in beginsel van uit worden gegaan dat hij geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland. Op basis van een melding dat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken (‘mob-melding’) mag het beroep dus in beginsel niet-ontvankelijk worden verklaard wegens gebrek aan procesbelang. Dit is anders als een vreemdeling na die melding nog contact met zijn gemachtigde onderhoudt. In dat geval wordt in beginsel aangenomen dat hij nog wel prijs stelt op bescherming in Nederland. Het voorgaande volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.
3. Verweerder heeft op 22 oktober 2025 een systeemuitdraai overlegd, waaruit blijkt dat eiser op 1 oktober 2025 door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) is geregistreerd als ‘met onbekende bestemming’. De rechtbank heeft vervolgens aan de gemachtigde van eiser verzocht om aan te geven of zij nog contact onderhoudt met eiser. Daarop heeft de gemachtigde van eiser op 30 oktober 2025 te kennen gegeven dat zij geen reactie heeft gehad van eiser (op haar poging om contact met hem te leggen).
4. Nu eiser zonder bericht met onbekende bestemming is vertrokken uit de opvang van het COa en de gemachtigde van eiser geen contact meer heeft met eiser, moet ervan worden uitgegaan dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk in Nederland gezochte bescherming. Eiser heeft daarom geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit van 18 september 2025.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.