ECLI:NL:RBDHA:2025:22596
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Deniz. De minister van Asiel en Migratie was verweerder. Eiser had op 18 september 2025 een aanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft, na toestemming van beide partijen om zonder zitting uitspraak te doen, op 4 november 2025 besloten dat de geplande zitting op 6 november 2025 niet doorging en het onderzoek werd gesloten. De rechtbank overwoog dat als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd, zonder kennisgeving vertrekt naar een onbekende bestemming, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat hij geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland. Dit is gebaseerd op een melding dat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, wat in dit geval leidde tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 1 oktober 2025 door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) was geregistreerd als ‘met onbekende bestemming’. De gemachtigde van eiser heeft op 30 oktober 2025 aangegeven geen contact meer te hebben gehad met eiser. Gezien deze omstandigheden concludeerde de rechtbank dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees vergoeding van proceskosten af.