ECLI:NL:RBDHA:2025:2262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
NL25.5038
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring - buiten zitting – ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) en werd opgelegd op 6 januari 2025. Eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft, heeft op 7 januari 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar dit beroep op 13 januari 2025 ingetrokken. Op 3 februari 2025 heeft de verweerder de rechtbank geïnformeerd over de opheffing van de maatregel van bewaring, wat gelijkgesteld werd met een nieuw beroep van eiser. Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep en op 6 februari 2025 zijn gronden ingediend, waarop verweerder ook een verweerschrift heeft ingediend.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vw terecht was opgelegd. De rechtbank heeft de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, zoals het onttrekken aan toezicht en het niet naleven van eerdere terugkeerbesluiten, als feitelijk juist beoordeeld. Eiser heeft betwist dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken, maar de rechtbank oordeelde dat de feiten in het dossier dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.5038

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. H. Martens),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft op 7 januari 2025 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 13 januari 2025 heeft eiser het beroep ingetrokken. Op 3 februari 2025 heeft verweerder de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 10 januari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 6 februari 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 6 februari 2025 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 17 februari 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1993 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Vaststaat dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Gelet hierop was verweerder bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vw.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
-3b. zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn/ haar identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist alle aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden. Ten aanzien van de zware grond 3b stelt eiser dat hij zich niet aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken, gezien eiser in het kader van de Dublinverordening is overgedragen aan Nederland en hem niet is medegedeeld dat hij zich diende te melden in Ter Apel. Ook betwist eiser de zware grond 3c. Eiser kan niet worden tegengeworpen dat hij niet naar Algerije is teruggekeerd uit eigen beweging, omdat eiser na zijn overdracht aan Nederland niet de mogelijkheid is geboden om naar Ter Apel af te reizen en hij niet de financiële middelen had om zelfstandig naar Algerije terug te keren. Voorts bevindt zich in het dossier van eiser een kopie van zijn paspoort waaruit zijn identiteit blijkt. Nu eisers identiteitsgegevens bekend zijn kan de zware grond 3d hem niet worden tegengeworpen. Ten aanzien van de lichte gronden 4a, 4c en 4d stelt eiser dat deze lichte gronden hem niet kunnen worden tegengeworpen, omdat eiser zich had kunnen melden in Ter Apel als hem de mogelijkheid was geboden.
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3b en 3c feitelijk juist zijn. Eiser is na het aan hem uitgereikte terugkeerbesluit van 3 juli 2023 op 30 augustus 2023 geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken. Eiser is daarnaast na zijn overdracht aan Nederland vanuit Tsjechië, op 19 november 2024, wederom uit het zicht geraakt van de autoriteiten en heeft daarna geen melding gemaakt van zijn verdere illegaal verblijf in Nederland. De feitelijke juistheid van zware grond 3b staat daarom vast. Voorts heeft eiser geen gevolg gegeven aan het terugkeerbesluit van 3 juli 2023. De feitelijke juistheid van zware grond 3c staat daarom vast. De zware gronden 3b en 3c zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en risico op onttrekken aan het toezicht aan te nemen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de zware grond 3d en de lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
7. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel. Eiser heeft eerder de mogelijkheid gehad om zelfstandig naar zijn land van herkomst terug te keren en heeft dit niet heeft gedaan. Verder is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien een lichter middel dan bewaring op te leggen.
8. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 17 februari 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.