ECLI:NL:RBDHA:2025:2270

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
NL24.33451
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Guinese eiser en verzoek om verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Guinese eiser. De eiser had op 6 augustus 2024 een asielaanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 30 januari 2025 behandeld, waarbij de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig zijn, evenals zijn relaas over mishandeling in Guinee. Echter, de rechtbank oordeelt dat de vrees van de eiser voor vervolging bij terugkeer naar Guinee niet aannemelijk is, omdat zijn voor- en achternaam veel voorkomt in Guinee en er geen concrete aanwijzingen zijn dat de autoriteiten naar hem op zoek zijn.

De rechtbank heeft ook de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden beoordeeld. De eiser heeft aangevoerd dat hij in het verleden mishandeld is door zijn pleegouders en dat hij nu een warme band heeft met zijn zus in Nederland. De rechtbank oordeelt echter dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier, maar besluit dit gebrek te passeren omdat de eiser niet benadeeld is door deze motivering. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt de verweerder tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33451

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Bij besluit van 6 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. [1]
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag en de weigering om aan eiser een verblijfsvergunning regulier te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. Het beroep is ongegrond. De afwijzing van de asielaanvraag en de weigering om aan eiser een verblijfsvergunning regulier te verlenen blijven in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2002 en de Guinese nationaliteit te hebben.
4. Eiser legt het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag. Eiser was in februari 2018 onderweg van zijn werk naar huis. Hij passeerde een rotonde waar zojuist een demonstratie had plaatsgevonden en een militaire pick-up in brand was gestoken. Eiser is aangehouden als demonstrant door de daar aanwezige militairen. Hij is mishandeld en ervan beschuldigd de pick-up in brand te hebben gestoken. Eiser is vervolgens meegenomen door de militairen in een pick-up. Hij heeft kunnen vluchten toen de pick-up bij een barricade aankwam. Eiser is vervolgens gevlucht uit Guinee. Bij terugkeer vreest hij opgepakt en gedood te worden door de Guinese autoriteiten.
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig gevonden, evenals het asielrelaas van eiser. Verweerder volgt echter niet dat eiser bij terugkeer naar Guinee te vrezen heeft voor vervolging. Eiser heeft namelijk verklaard dat alleen zijn voor- en achternaam zijn genoteerd bij zijn arrestatie. Deze namen komen vaak voor in Guinee. Gelet daarop is niet aannemelijk dat de autoriteiten bij terugkeer deze genoteerde gegevens in verband brengen met eiser. Daarnaast is niet gebleken van concrete aanknopingspunten dat de Guinese autoriteiten op zoek zijn naar eiser. Verweerder ziet geen aanleiding voor Forensisch Medisch Onderzoek (FMO) omdat het relaas van eiser geloofwaardig is geacht. Dat eiser als gevolg van zijn medische klachten minder goed heeft kunnen verklaren volgt verweerder niet. Aan eiser wordt verder geen verblijfsvergunning regulier verleend. Verweerder heeft vanwege de medische problematiek van eiser wel aanleiding gezien om een onderzoek op te starten via het Bureau Medische Advisering (BMA). Aan eiser is daarom voorlopig uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw van 6 augustus 2024 tot en met 6 februari 2025.
De gronden van beroep
6. Eiser voert daartegen aan dat zijn asielaanvraag ten onrechte is afgewezen. Eiser is, gelet op de mishandeling, in zijn land van herkomst reeds blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [2] Dat is een duidelijke aanwijzing dat de vrees van eiser bij terugkeer reëel is. De bewijslast om aan te tonen dat eiser niet opnieuw slachtoffer zal worden van een dergelijke behandeling ligt bij verweerder. Verweerder is daar niet in geslaagd. Eisers naam is immers bekend bij de Guinese autoriteiten. Hoewel zijn naam vaker voorkomt in Guinee kunnen de autoriteiten op basis van zijn geslacht, afkomst en leeftijd achterhalen dat het eiser is naar wie zij op zoek zijn. Eiser wijst verder op een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 3 september 2024. Hieruit blijkt dat sprake is van willekeurige arrestaties in Guinee. Verder speelt mee dat eiser medische problemen heeft die van invloed is op zijn vermogen om te verklaren over zijn vrees bij terugkeer. Eiser meent dan ook dat verweerder over had moeten gaan tot een FMO, ook in verband met eisers traumatische ervaringen in het verleden in Guinee. Het onderzoek door BMA is daarvoor onvoldoende. Dat is ook onvoldoende als het gaat om de vraag of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden. [3] Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eiser daarvoor niet in aanmerking komt. Tot slot voert eiser aan dat verweerder eerder aan eiser uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw had moeten verlenen.
De rechtbank beoordeelt als volgt.
De afwijzing van de asielaanvraag
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder het asielrelaas van eiser geloofwaardig vindt. Omdat daaruit volgt dat eiser in Guinee door de autoriteiten is mishandeld, staat daarmee vast dat eiser in het verleden in Guinee is blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerder lid, onder b, van de Vw. Dit gegeven is op grond van artikel 31, vijfde lid, van de Vw een duidelijke aanwijzing dat de vrees van eiser voor die vervolging gegrond is en het risico op ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen. De bewijslast voor die goede redenen ligt bij verweerder.
8. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer naar Guinee (opnieuw) te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. Verweerder heeft in dat verband voldoende gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat de Guinese autoriteiten eiser in verband zullen brengen met de brandstichting en arrestatie in 2018 en dat zij eiser opnieuw zullen arresteren in verband hiermee. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser heeft verklaard dat bij zijn aanhouding alleen zijn voor- en achternaam zijn genoteerd en dat geen andere gegevens van eiser zijn geregistreerd. Door eiser is niet bestreden dat zijn voor- en achternaam veelvuldig voorkomen in Guinee. Eisers stelling dat de autoriteiten desondanks kunnen achterhalen dat zij specifiek op zoek zijn naar eiser vanwege zijn geslacht, leeftijd en het gegeven hij behoort tot de Fula-gemeenschap, heeft verweerder niet hoeven volgen. Zoals verweerder terecht overweegt zijn deze gegevens niet bekend bij de Guinese autoriteiten. Verder heeft verweerder mogen meewegen dat eiser ruim zes jaar geleden is vertrokken uit Guinee en er sindsdien geen concrete aanknopingspunten zijn dat eiser gezocht wordt door de Guinese autoriteiten. Dat verweerder het tijdsverloop niet heeft mogen tegenwerpen omdat verweerder de beslistermijnen ruimschoots heeft overschreden, volgt de rechtbank niet. Daargelaten dat vreemdelingen het tijdsverloop ook in hun voordeel trachten aan te wenden, door bijvoorbeeld informatie uit het land van herkomst te achterhalen ter onderbouwing van hun asielrelaas, beziet de rechtbank de tegenwerping in deze zaak als aanvulling naast dat van eiser alleen zijn voor- en achternaam bij de Guinese autoriteiten bekend zijn. Verder heeft verweerder ter zitting verwezen naar de verklaring [4] van eiser dat hij vanwege de beschuldiging van brandstichting een boete zou moeten betalen. Ook die verklaring wijst er niet op dat eiser bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging. Voor zover eiser aanvoert dat verweerder het onmogelijke van hem verlangt omdat hij met documenten moet onderbouwden dat hij te vrezen heeft voor de autoriteiten van Guinee volgt de rechtbank dat niet. Verweerder heeft immers ook de verklaringen van eiser meegenomen in de beoordeling of eiser te vrezen heeft bij terugkeer. Bovendien is niet gebleken dat eiser inspanningen heeft verricht om zijn gestelde vrees te onderbouwen met documenten.
9. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder een FMO had moeten laten uitvoeren. Uit de medische documenten die eiser heeft overgelegd blijkt namelijk duidelijk dat hij psychische problemen heeft. Eiser heeft daardoor moeite met verklaren. Eiser heeft dus ook minder goed kunnen vertellen over zijn vrees bij terugkeer. Met een dergelijk onderzoek kan onderbouwd worden dat eisers medische problemen van invloed zijn op zijn vermogen om adequaat te verklaren.
10. Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn [5] regelt de lidstaat een medisch onderzoek naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade wanneer de beslissingsautoriteit dit voor de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming relevant acht. Dit is in de Nederlandse regelgeving vastgelegd in artikel 3.109e, eerste lid, van het Vb. [6] Verweerder heeft in paragraaf C1/4.4.6. van de Vc [7] nader uitgewerkt in welke gevallen hij een forensisch medisch onderzoek aanbiedt. Hieruit volgt dat op het moment dat verweerder een FMO opstart, verweerder een eerste beoordeling heeft gemaakt ten aanzien van de geloofwaardigheid van het asielrelaas en verweerder een FMO van belang acht voor de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en de vraag of de aanvraag ingewilligd of afgewezen wordt. In dergelijke gevallen is een FMO relevant.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval terecht geen aanleiding heeft gezien om over te gaan tot een FMO. Verweerder heeft het asielrelaas van eiser immers geloofwaardig gevonden. Daarom valt niet in te zien wat een FMO zou kunnen bijdragen. De stelling van eiser dat dergelijk onderzoek ook relevant is om vast te stellen dat zijn medische problemen interfereren met zijn vermogen om adequaat te verklaren volgt de rechtbank niet. Een FMO is daar namelijk niet voor bedoeld. Een FMO stelt de mate van causaliteit vast tussen fysieke en/of psychische sporen en de wijze van het ontstaan daarvan. Ook kan onderzocht worden wanneer eventueel letsel is ontstaan. Verder acht de rechtbank relevant dat eiser niet zelf met medische documenten heeft onderbouwd dat hij onvoldoende in staat was om te verklaren over zijn gestelde vrees bij terugkeer. Eiser heeft evenmin inzichtelijk gemaakt welke informatie hij tijdens het nader gehoor met verweerder nog naar voren had willen brengen en op grond waarvan verweerder tot een ander oordeel over eisers gestelde vrees bij terugkeer had moeten komen.
12. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat hij niet op 23 augustus 2021 asiel heeft aangevraagd maar op 1 december 2020. Dat eisers asielaanvraag op dat moment niet in behandeling is genomen vanwege toepassing van de Dublinverordening maakt volgens eiser niet uit. Eiser verwijst ter onderbouwing hiervan, zo begrijpt de rechtbank, naar de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025. [8] De rechtbank komt echter niet aan de beantwoording van deze vraag toe omdat van inwilliging van de asielaanvraag geen sprake is en de rechtbank van oordeel is dat verweerder de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen.
Het niet-verlenen van een verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden
13. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte aan hem geen verblijfsvergunning regulier heeft verleend op humanitaire gronden. Eiser is in het verleden mishandeld door zijn pleegouders. Hij heeft nu een warme band met zijn zus en haar kinderen die in Nederland wonen. Eiser ervaart voort het eerst hoe het is om onderdeel uit te maken van een liefdevol gezin. Verweerder volstaat in bestreden besluit ten onrechte met de mededeling dat een BMA-onderzoek wordt opgestart. Onderzoek in het kader van een reguliere verblijfsvergunning op humanitaire gronden behelst meer dan met BMA-onderzoek wordt onderzocht.
14. Verweerder heeft aan eiser geen verblijfsvergunning op reguliere gronden verleend. In het voornemen stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser geen documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat zijn zus verantwoordelijk voor hem is of dat eiser niet in staat is om in zijn eigen onderhoud te voorzien. Ook ziet verweerder geen aanleiding om een reguliere verblijfsvergunning op humanitaire gronden te verlenen omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden en geen overige bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd. In het bestreden besluit gaat verweerder verder in op de door eiser aangevoerde omstandigheden en verweerder ziet daarin aanleiding om over te gaan tot een BMA-onderzoek.
15. De rechtbank is van oordeel dat met deze motivering verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier.
De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [9] nu eiser niet benadeeld is door dit gebrek. De rechtbank motiveert dat als volgt.
16. Op grond van de artikelen 3.6 tot en met artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vb kan ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden verleend. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als uitzetting van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 van het EVRM of als sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen. Omdat dit een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft, toetst de rechtbank de toepassing van die bevoegdheid door verweerder terughoudend.
17. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen gebruik te maken van die bevoegdheid. Verweerder heeft ter zitting namelijk nader toegelicht waarom in redelijkheid aan eiser geen verblijfsvergunning regulier is verleend. Verweerder heeft ten aanzien van de gestelde relatie van eiser met zijn zus in Nederland verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 14 juli 2022. [10] In die uitspraak is het beroep van eiser gericht tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘familiepleegkind van [de zus] (de zus van eiser)’ ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat niet gebleken is dat eisers situatie in relatie tot zijn zus is gewijzigd sinds die uitspraak. Verder heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende bijzondere omstandigheden naar voren heeft gebracht. De problemen die eiser stelt te hebben ervaren met zijn pleegouders in Guinee heeft eiser verder niet onderbouwd.
18. Voor wat betreft de medische omstandigheden overweegt de rechtbank dat verweerder nader onderzoek verricht door middel van het BMA in het kader van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Verweerder zal daarop een apart besluit nemen.
Uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw
19. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte van 6 augustus 2024 tot en met 6 februari 2025 uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw heeft verleend. Verweerder had eerder uitstel van vertrek moeten verlenen.
20. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Op grond van de artikelen 6.1b en 6.1e van het Vb, is het pas mogelijk om uitstel van vertrek te verlenen op het moment dat op eiser een vertrekplicht rust. Omdat het bestreden besluit van 6 augustus 2024 is, rustte op eiser eerder geen vertrekplicht zodat verweerder ook geen uitstel van vertrek kon verlenen aan eiser.
21. De beroepsgronden van eiser die gericht tegen het BMA-advies van verweerder van 4 november 2025 toetst de rechtbank niet in dit beroep. Verweerder zal immers nog een besluit nemen of eiser in aanmerking voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw.

Conclusie en gevolgen

22. Verweerder heeft de asielaanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Ook heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten eiser geen reguliere vergunning op humanitaire gronden te verlenen. Het beroep is ongegrond.
23. Eiser krijgt wel een vergoeding van zijn proceskosten vanwege het onder 15. vastgestelde gebrek. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 17 februari 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
3.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1487).
4.Pagina 6 van het verslag van het nader gehoor van 20 juni 2023.
5.Richtlijn 2013/32/EU.
6.Vreemdelingenbesluit 2000.
7.Vreemdelingencirculaire 2000.
9.Algemene wet bestuursrecht.