ECLI:NL:RBDHA:2025:22789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
NL25.35084 en NL25.35085
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot weigering reguliere verblijfsvergunning en verzoek om voorlopige voorziening

Op 27 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiseres, een Indiase weduwe, beroep aantekende tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om haar geen reguliere verblijfsvergunning te verlenen. Eiseres, die lijdt aan een zware depressieve stoornis en artritis, verblijft sinds januari 2023 bij haar zoon in Leeuwarden. De rechtbank heeft het beroep, samen met een verzoek om een voorlopige voorziening, behandeld. Eiseres was aanwezig, vergezeld door haar zoon en schoondochter. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met de verantwoordelijkheden van de zoon voor de zorg van zijn moeder en dat de belangenafweging in het besluit niet in lijn was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en familieleven waarborgt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de minister opgedragen zich te onthouden van verwijderingsmaatregelen tegen eiseres totdat er opnieuw op het bezwaar is beslist. De rechtbank veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het griffierecht. Het verzoek om een voorlopige voorziening in de andere zaak werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.35084 en NL25.35085
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 27 november 2025 in de zaken tussen

[naam], eiseres,

geboren op [geboortedatum],
van Indiase nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigden: mr. E.A. Besselsen en mr. L. Haenen),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. D.A.M. Frieser).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit om haar geen reguliere verblijfsvergunning te verlenen. Haar bezwaar hiertegen is bij besluit van
4 juli 2025 ongegrond verklaard. Eiseres moet van de minister terugkeren naar India.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, op 27 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres, haar zoon, haar schoondochter en de gemachtigde van de minister. Eiseres was zelf ook -in een rolstoel en begeleid door haar schoondochter- aanwezig.
Na afloop van de zitting is onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- gebiedt de minister om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van eiseres, tot opnieuw op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt de minister tot vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.814,-;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 197,- aan eiseres moet vergoeden.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek in zaak nr. NL25.35085 af.
Beoordeling
1. Eiseres is een [getal 1]-jarige weduwe die sinds 13 januari 2023 in Leeuwarden verblijft bij het gezin van haar [getal 2]-jarige zoon. Eiseres lijdt aan een zware depressieve stoornis met kenmerken van Alzheimer en artritis. Zij heeft volgens het beroepschrift 24 uur per dag zorg nodig. De zoon van eiseres heeft uiteengezet dat hij dit in India niet geregeld kreeg voor zijn moeder. Hij weet niet hoe lang zij nog te leven heeft, maar wil graag zelf de zorg verlenen.
2. In het besluit van 4 juli 2025 is geconcludeerd dat er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en haar zoon. Daarom is familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aangenomen tussen eiseres en haar zoon.
3. Het is een conclusie die aansluit bij een dissenting opinion bij het arrest van het EHRM van 18 november 2014 in de zaak Senchishak v. Finland, appl. no. 5049/12:
“A time comes when elderly parents do need the loving care of their adult children and actually receive it as a matter of moral duty and preserved feelings of affection.”
4. Zaken als de onderhavige zijn niet nieuw. Nadat op 1 oktober 2012 een toetsingskader verdween, kwam er in 2016 een informatiebericht over ouderenbeleid om te voorzien in een kader voor ouderen die in hun laatste levensfase bij een kind in Nederland willen verblijven. Hoewel volgens de minister het informatiebericht geen gelding meer heeft, is het dilemma wat er in wordt beschreven niet verdwenen. Daarom ligt ook deze zaak voor.
5. De minister heeft in het kader van het aangenomen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM een belangenafweging gemaakt en in het voordeel meegewogen dat de zoon van eiseres voldoende inkomen heeft om te voorzien in het onderhoud van zijn gezin en dat van zijn moeder. Als nadeel is gezien dat er wel medische kosten zullen worden afgewenteld op de Nederlandse samenleving; het zogeheten economisch belang. De rechtbank ziet dit, net als de in het beroepschrift aangehaalde uitspraak van zittingsplaats Amsterdam van 19 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:9656, in onderhavige procedure als enig serieus te nemen belang van de minister. Daar aan dit belang doorslaggevend gewicht wordt toegekend werpt eiseres in het beroepschrift terecht op of het familieleven met ouderen daarmee niet illusoir wordt gemaakt.
6. De rechtbank benadrukt dat het van belang is dat een belangenafweging wordt gemaakt die recht doet aan het aangenomen familieleven. In dat opzicht verschilt de zaak ook van de ter zitting aangehaalde uitspraak van zittingsplaats Utrecht van 2 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:8512. Naar het oordeel van de rechtbank is bij de in het besluit gemaakte belangenafweging onvoldoende gewicht toegekend aan de verantwoordelijkheid die de Nederlandse zoon neemt voor de -financiële- zorg van eiseres. Op de zitting is door de zoon benadrukt dat hij bereid is om de mantelzorg op zich te blijven nemen, zijn moeder in zijn huis te laten blijven wonen en de kosten die daarmee gepaard gaan te blijven dragen. Kort gezegd; te doen wat hij nu ook doet. In dat kader verwijst de rechtbank ook naar de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:345. Verder is het gestelde economisch belang onvoldoende afgezet tegen het belang van de zoon om in Nederland zorg te verlenen aan zijn moeder. De zoon van eiseres heeft dit op zitting nogmaals uitgelegd. Hij is, net als zijn partner, Nederlander en werkt in Nederland in het onderwijs. Zijn kinderen zijn geboren en getogen in Nederland en volgen hier hun studie. Van de zoon van eiseres wordt het offer gevraagd dit allemaal op te geven om, in plaats van in zijn eigen huis, voor zijn moeder te gaan zorgen in India. Het gevraagde offer is dermate groot dat dan niet kan worden volstaan met de opmerking dat
“alle omstandigheden in onderlinge samenhang zijn beoordeeld.”Zeker als acht wordt geslagen op hoe de mantelzorg in huiselijke sfeer in Nederland thans is ingeregeld. Het bestreden besluit oogt teveel als het afwerken van een lijstje en te weinig als een moment waarin de meest in het oog springende belangen écht in een figuurlijke weegschaal worden gelegd en -naar gewicht- gewogen.
7. Daarom is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit -zoals door de gemachtigden van eiseres ook is betoogd- vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
8. Omdat op het beroep is beslist, wordt het verzoek om hangende het beroep een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
9. De rechtbank ziet in hetgeen hiervoor is overwogen wel aanleiding, met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, de voorlopige voorziening te treffen dat de minister zich dient te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van eiseres, tot opnieuw op het bezwaarschrift is beslist.
10. Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank, op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op
€ 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2025 door
mr. A.W. Wassink, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop dit proces-verbaal is bekendgemaakt.
Tegen de uitspraak op het verzoek in zaak nr. NL25.35085 staat geen rechtsmiddel open.