In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2025, wordt het beroep van eiseres, een Marokkaanse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf beoordeeld. Eiseres had de aanvraag ingediend om bij haar dochter, die in Nederland woont, te kunnen verblijven. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen op 31 augustus 2023, en dit besluit werd bevestigd na het bezwaar van eiseres op 1 juli 2024. De rechtbank behandelt de zaak op 10 februari 2025, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister aanwezig zijn.
De rechtbank oordeelt dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn tussen eiseres en haar dochter, die noodzakelijk zijn voor het aannemen van een familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiseres en haar dochter zijn beide meerderjarig en hebben al lange tijd niet meer samengewoond. De minister heeft vastgesteld dat de emotionele en financiële banden tussen hen niet voldoende zijn om aan te nemen dat eiseres zonder de fysieke aanwezigheid van haar dochter niet kan functioneren. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag van eiseres ongegrond is, en dat er geen recht bestaat op een machtiging tot voorlopig verblijf. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.
De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder verblijf op basis van artikel 8 van het EVRM kan worden toegestaan, en dat de drempel voor bijkomende elementen van afhankelijkheid hoog ligt. De rechtbank wijst erop dat de wens van referente om voor eiseres te zorgen, niet voldoende is om aan de voorwaarden voor verblijf te voldoen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.