ECLI:NL:RBDHA:2025:22790

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
NL25.35968 en NL25.35970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ongewenstverklaring van een Letse eiser in het bestuursrecht

Op 27 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in de zaken NL25.35968 en NL25.35970. De rechtbank heeft het beroep van eiser, een Letse nationaliteit met een V-nummer, tegen de ongewenstverklaring door de minister van Asiel en Migratie ongegrond verklaard. Eiser was in de BRP geregistreerd als niet-ingezetene en had geen rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht. De rechtbank oordeelde dat het persoonlijk gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere vonnissen en rapporten die wijzen op herhaaldelijk plegen van vermogensdelicten en overlast. De rechtbank heeft geen grond gevonden voor de stelling van eiser dat de ongewenstverklaring disproportioneel is of in strijd met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de ongewenstverklaring noodzakelijk is en dat er geen aanleiding is voor een voorlopige voorziening. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag, en de proceskosten zijn niet toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.35968 en NL25.35970
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 27 november 2025 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Letse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. T. Mustafazade),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. D.A.M. Frieser).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit om hem ongewenst te verklaren. Zijn bezwaar hiertegen is bij besluit van 25 juni 2025 ongegrond verklaard. Eiser moet Nederland verlaten.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, op 27 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van de minister en eiser deelgenomen.
Na afloop van de zitting is onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.

Beoordeling

1. Aan het bestreden besluit is het hierna volgende voorafgegaan.
1.1.
Eiser is in de BRP geregistreerd als niet-ingezetene in juni 2019.
1.2.
Bij besluit van 31 augustus 2023 is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. Daarbij is gewezen op het herhaaldelijk plegen van vermogensdelicten en veroorzaken van overlast op straat.
1.3.
Bij vonnis van 11 januari 2024 is aan eiser door de rechtbank Amsterdam de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd.
1.4.
Op 26 februari 2024 is eiser in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze te geven over het voornemen hem ongewenst te verklaren. Zijn zienswijze is neergelegd in een proces-verbaal.
1.5.
Bij besluit van 21 februari 2025 is eiser door de minister ongewenst verklaard. Eiser wordt gezien als een actuele en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Er wordt geen strijd gezien met artikel 8 van het EVRM. Dit standpunt is herhaald in het bestreden besluit en het verweerschrift van 21 november 2025.
2. De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde stukken blijkt dat het besluit op bezwaar op 26 juni 2025 aan de gemachtigde van eiser is verzonden. Op de zitting is door de gemachtigde van eiser naar voren gebracht dat zij het besluit niet heeft ontvangen en vlak voor haar vakantie heeft geïnformeerd naar de status van het bezwaar. Dit was blijkens een aan het dossier toegevoegde e-mailwisseling op 1 augustus 2025. Vrijwel direct nadat was medegedeeld dat al was beslist, is beroep ingesteld. Daarbij is geen besluit toegevoegd omdat, zo schreef de gemachtigde, deze nog niet was ontvangen. De rechtbank ziet hierin, alsmede het verhandelde ter zitting, aanleiding voor twijfel aan de ontvangst van het besluit. Het beroep zal daarom ontvankelijk worden geacht en inhoudelijk worden beoordeeld.
3. Anders dan eiser betoogt is in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd waarom het persoonlijk gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
3.1.
Zo is gewezen op het vonnis van 11 januari 2024, waarin is overwogen dat eiser een zeer actieve veelpleger is, die ernstige overlast veroorzaakt en meerdere gevangenisstraffen niet hebben geleid tot vermindering van het delictgedrag. Verder is vermeld dat in het reclasseringsrapport van 5 december 2023 staat dat eiser niet open staat voor enige vorm van hulpverlening en zich jegens de hulpverlening meermaals verbaal en fysiek agressief heeft gedragen. De rechtbank heeft aanleiding gezien eiser de ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaren op te leggen.
3.2.
Als het gaat om de ernst van de gepleegde feiten is in de Richtsnoeren van de Europese Commissie betreffende het recht van vrij verkeer van Unieburgers en hun familieleden van 22 december 2023, op blz. 60, te lezen dat veelvuldig gepleegde lichte feiten een bedreiging voor de openbare orde kunnen vormen. Uit het besluit en het daarin genoemde vonnis van 11 januari 2024 volgt afdoende dat dat hier het geval is. Dat geldt ook voor de door de minister getrokken conclusie dat ongewenstverklaring nodig is ten behoeve van een fundamenteel belang van de samenleving. De rechtbank verwijst in dit kader tevens naar de uitspraak van de ABRvS van 19 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:186, r.o. 5.2.
4. De rechtbank ziet in het in beroep gevoerde betoog geen grond voor het oordeel dat de ongewenstverklaring disproportioneel is of strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft in dit kader niet veel meer vermeld dat dat hij in totaal zes maanden uitzendwerk heeft gedaan en een -niet nader onderbouwd- sociaal netwerk in Nederland heeft. Dat is onvoldoende als dat wordt afgezet tegen de door de minister gestelde belangen. Hieraan kan niet afdoen dat eiser, zoals hij stelt, tijdens detentie geen middelen gebruikt en deelneemt aan een ISD-programma gericht op gedragsbeïnvloeding. Dat eiser naar zeggen geen negatief gedrag heeft vertoond in de penitentiaire inrichting, betekent niet dat dit in de vrije maatschappij ook zo zal zijn. Tot slot blijkt nergens uit dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden die in de glijdende schaal van art. 3.86 Vb 2000 zijn gesteld. In dat kader verwijst de rechtbank nog naar de gegeven uitleg in het verweerschrift.
5. Van de in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht vervatte algemene hoorplicht kan worden afgezien indien, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is hieraan voldaan.
6. Ook hetgeen overigens nog is gesteld leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Omdat op het beroep is beslist bestaat geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2025 door
mr. A.W. Wassink, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop dit proces-verbaal is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.