ECLI:NL:RBDHA:2025:22971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
NL24.18292 en NL24.18296
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag voor opschorting van vertrek en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Algerijnse man geboren in 1994, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor opschorting van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) en zijn verzoek om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op 16 juli 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister van Asiel en Migratie aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd afgewezen. De minister van Asiel en Migratie had op 7 juli 2022 de aanvraag voor opschorting van vertrek afgewezen, en dit besluit werd later door de minister bevestigd. De rechtbank concludeert dat de noodzakelijke medische behandeling voor eiser beschikbaar is in Algerije, ondanks de zorgen van eiser over de kwaliteit van de zorg daar. De rechtbank stelt vast dat de minister aan zijn vergewisplicht heeft voldaan en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van het BMA-advies dat aan de afwijzing ten grondslag ligt. De rechtbank wijst erop dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke zorg in Algerije niet toegankelijk is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL24.18292 (beroep) en NL24.18296 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1994, van Algerijnse nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna: eiser
(gemachtigde: mr. S.R. den Toonder,
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. J.A. Mandersloot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor opschorting van vertrek op grond van artikel 64 Vw [2] en het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening.
1.1.
Met het besluit van 7 juli 2022 heeft de minister de aanvraag van eiser voor opschorting van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 25 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft de zaken op 16 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Ook is verschenen A.S. Choukti, tolk in de Arabische taal.

Beoordeling door de rechtbank

Ten aanzien van het griffierecht
2. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De griffier heeft het verzoek om vrijstelling eerder al voorlopig toegewezen. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
Ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit
Achtergrond
3. Eiser verblijft sinds 2018 in Nederland en heeft eerder, zonder succes, asiel aangevraagd.
3.1.
Op 20 mei 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw.
3.2.
Op 7 juni 2022 heeft het BMA [3] een advies uitgebracht. Daarin staat onder andere dat landgebonden vragen achterwege zijn gelaten, omdat wordt getwijfeld aan de nationaliteit van eiser. De minister heeft vervolgens met het besluit van 7 juli 2022 de aanvraag afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
3.3.
Op 11 augustus 2022 heeft eiser laten weten de Algerijnse nationaliteit te bezitten en niet de voorheen gestelde Libische nationaliteit en hiertoe documenten overgelegd. Die documenten zijn door Bureau Documenten echt bevonden.
3.4.
Vervolgens heeft het BMA op 25 januari 2024 opnieuw een advies uitgebracht. Daaruit volgt dat eiser bekend is met een posttraumatische stressstoornis en ongedifferentieerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Eiser is van februari 2021 tot september 2022 (gedwongen) opgenomen geweest in CTP Veldzicht vanwege psychotische decompensatie. Met de medicatie verbeterden de klachten. Aansluitend werd eiser overgeplaatst naar MOO [4] -intensief (waar 24-uurs zorg geboden wordt), waar hij van december 2022 tot augustus 2023 in behandeling was bij het FACT [5] -team van Mentrum GGZ [6] . Dankzij deze behandeling is eiser verder gestabiliseerd. Daarom is eiser inmiddels verhuisd naar MOO-basis (waar opvang en begeleiding wordt geboden) en werd behandeling door het FACT-team afgesloten en verdere behandeling overgedragen aan de huisarts. Gezien de psychotische kwetsbaarheid, het ziektebeloop en het feit dat
eiser nog altijd afhankelijk is van de MOO, maakt het aannemelijk dat eiser voor een betrouwbare medicatie-inname afhankelijk is van de begeleiding in de MOO en dat er dus sprake is van een vorm van essentiële (mantel-/ dan wel professionele) zorg. Het BMA verwacht een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden bij het uitblijven van deze behandeling. De vereiste behandeling is voor eiser echter in Algerije aanwezig. Het middel Biperideen blijkt niet aanwezig. Uitblijven hiervan kan leiden tot een toename van bijwerkingen van Aripiprazol (onder andere stijfheid in de spieren, speekselvloed). Dit kan hinderlijk zijn voor eiser, maar zal niet leiden tot het optreden van een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden. Derhalve wordt de beschikbare behandeling voldoende geacht om een medische noodsituatie binnen deze termijn te voorkomen. Eiser wordt niet in staat geacht om te reizen, tenzij hij direct na de reis wordt begeleid en fysiek kan worden overgedragen aan een instelling waar zijn behandeling kan worden overgenomen en voortgezet.
Het bestreden besluit
4. Met het bestreden besluit is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Daaraan heeft de minister het BMA-advies van 25 januari 2024 ten grondslag gelegd. Volgens de minister is de noodzakelijke medische behandeling voor eiser beschikbaar in Algerije. De minister stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat (psychiatrische) thuiszorg niet toereikend of toegankelijk gaat zijn en dat hij met thuiszorg niet zijn medicijnen zal innemen. De minister stelt daarnaast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voor hem noodzakelijke zorg feitelijk niet toegankelijk is in Algerije. Volgens de minister zal door het ontbreken van het medicijn Biperideen geen medische noodsituatie worden veroorzaakt binnen een termijn van drie tot zes maanden. De minister stelt verder dat eiser geen gegevens of andere bronnen heeft overgelegd van zijn financiële situatie waaruit blijkt dat hij de noodzakelijke medicatie niet kan betalen. De minister stelt ten slotte dat hij wel aan de vergewisplicht heeft voldaan.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt of de minister terecht de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw heeft afgewezen.
Juridisch kader
6. Bij een aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw toetst de minister of de aanvrager medisch gezien in staat is om te reizen en of er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM [7] om medische redenen. Daarvan is volgens paragraaf A3/7.1.3 van de Vc [8] sprake indien uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie en de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst niet beschikbaar is, of, als die medische behandeling wel beschikbaar is, maar is gebleken dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister het BMA-advies van 25 januari 2024 aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. Een BMA-advies is een deskundigenadvies aan de minister voor de uitoefening van zijn bevoegdheden [9] . De minister moet, als zij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er op grond van artikel 3:2 van de Awb [10] van vergewissen dat het advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Als aan die eisen is voldaan, mag de minister bij de beoordeling van een aanvraag van een BMA-advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Een vreemdeling kan met een contra-expertise de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. [11]
6.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [12] volgt verder dat, indien door het BMA voorwaarden zijn verbonden aan de uitzetting, verweerder zich ervan moet vergewissen dat het mogelijk is dat bij de feitelijke uitzetting van de vreemdeling aan die voorwaarden wordt voldaan. [13] Ook volgt uit de rechtspraak van de Afdeling dat de minister aan zijn vergewisplicht heeft voldaan, als hij in het besluit inzichtelijk heeft gemaakt met welke concreet bij naam genoemde behandelaars dan wel instellingen vóór uitzetting van de desbetreffende vreemdeling contact zal worden opgenomen om aan het door het BMA gestelde vereiste van fysieke overdracht te voldoen en de minister in dat besluit tevens heeft toegezegd dat die vreemdeling niet zal worden uitgezet als de fysieke overdacht niet kan worden geregeld. Deze vergewisplicht strekt niet zo ver dat de fysieke overdracht op het moment van de totstandkoming van dat besluit, voor zover dit feitelijk al mogelijk zou zijn geweest, geregeld en gegarandeerd dient te zijn [14] .
Omvang van het geschil
7. Tussen partijen is niet in geschil dat bij het uitblijven van behandeling van eiser een medische noodsituatie ontstaat. In geschil is of de noodzakelijke medische zorg beschikbaar is in Algerije en of de noodzakelijke medische zorg feitelijk toegankelijk voor hem is. Tot slot is de vraag of de minister aan zijn vergewisplicht heeft voldaan met betrekking tot de fysieke overdracht van eiser.
Beschikbaarheid van de medisch noodzakelijke behandeling
8. Eiser voert allereerst aan dat de minister zich ten onrechte op het standpunt is blijven stellen dat de noodzakelijke medische behandeling in Algerije beschikbaar is. Eiser stelt zich op het standpunt dat de medische gezondheidszorg in Algerije niet de mogelijkheid biedt tot een beschermde woonvorm zoals hij nu heeft, waarbij wordt gezorgd dat hij dagelijks zijn medicatie inneemt. Eiser verwijst naar een artikel over psychiatrische zorg van februari 2017, “
Psychiatric services in Algeria – PMC
.Eiser stelt dat de medische zorg in Algerije vanwege de lage kwaliteit niet toereikend is.
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat het BMA-advies van 25 januari 2025 zorgvuldig tot stand is gekomen, inhoudelijk inzichtelijk en concludent is en dat de minister het BMA-advies aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen.
8.2.
Over de beschikbaarheid van de medische noodzakelijke behandeling staat in dit advies dat er in Algerije geen beschermde woonvorm bestaat zoals in Nederland [15] . Zoals de minister terecht heeft gesteld houdt de beoordeling van specifieke behandelfeiten niet in dat de zorg identiek moet zijn aan die in Nederland. Er wordt gekeken naar de aanwezigheid van een behandeling die voldoende is om een medische noodsituatie te voorkomen. Dit volgt uit pagina 19 van het Protocol BMA 2023. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat (psychiatrische) thuiszorg en psychiatrische dagbehandeling in Algerije niet voldoende is om een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden te voorkomen. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt. De verwijzing van eiser naar het artikel over psychiatrische zorg in Algerije van februari 2017 vormt naar het oordeel van de rechtbank niet afdoende tegenbewijs om te twijfelen aan het BMA-advies van 25 januari 2024. De beroepsgrond slaagt niet.
Toegankelijkheid van de medisch noodzakelijke behandeling
9. Eiser voert daarnaast aan dat de minister zich ten onrechte op het standpunt is blijven stellen dat de noodzakelijke medische behandeling in Algerije feitelijk voor eiser toegankelijk is. Eiser stelt dat niet alle noodzakelijke medicatie in Algerije beschikbaar is. Daarnaast stelt eiser dat hij in Algerije niet in aanmerking komt voor een zorgverzekering om de noodzakelijke medische kosten in Algerije te betalen. Eiser verwijst naar een artikel over psychiatrische zorg in Algerije van februari 2017, “
Psychiatric services in Algeria – PMC
.Verder verwijst eiser naar informatie voor terugkeerders naar Algerije uit 2021.
9.1.
De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voor hem noodzakelijke zorg feitelijk niet toegankelijk is in Algerije.
9.2.
Uit het BMA-advies blijkt, met verwijzing naar brondocument AVA 17666, dat het geneesmiddel ‘Aripiprazol’ beschikbaar is in Algerije. Daarnaast volgt uit het BMA-advies dat het ontbreken van het geneesmiddel ‘Biperideen’ geen medische noodsituatie zal veroorzaken binnen een termijn van drie tot zes maanden. Eiser heeft geen andere medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat het ontbreken van het middel Biperideen wel tot een medische noodsituatie zal leiden. De enkele stelling van eiser dat dit niet wenselijk is, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
9.3.
De rechtbank is ook overigens van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is. De enkele verwijzing naar het artikel over psychiatrische zorg in Algerije is daarvoor onvoldoende. Uit het artikel blijkt overigens dat de overheid in Algerije gratis psychische zorg aanbiedt voor mensen met een chronische psychische aandoening [16] . Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem niet geldt. De beroepsgrond slaagt niet.
Fysieke overdracht van eiser
10. Eiser voert ten slotte aan dat de minister niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan met betrekking tot de fysieke overdracht van eiser. Volgens eiser heeft de minister nagelaten inzichtelijk te maken met welke concreet bij naam genoemde behandelaars dan wel instellingen voor de uitzetting contact zal worden opgenomen. Eiser stelt dat de minister in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft gegarandeerd dat eiser niet zal worden uitgezet, in het geval de medische overdracht niet geregeld kan worden.
10.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit concreet de naam van een geschikte instelling heeft genoemd [17] . De rechtbank stelt voorts vast dat in het besluit van 7 juni 2022 de toezegging staat dat de uitzetting niet plaatsvindt indien de medische overdracht niet geregeld is. De gemachtigde van eiser heeft hierop ter zitting aangegeven dat als dat daadwerkelijk zo in het besluit staat, zij dit punt niet langer handhaaft.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft.
12. Omdat de rechtbank in deze uitspraak op het beroep beslist, is het treffen van een voorlopige voorziening niet meer nodig. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
13. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder zaaknummer NL24.18292:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder zaaknummer NL24.18296:
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.R. Bleijendaal, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Belhadi, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Bureau Medische Advisering.
4.Medische Opvang Ongedocumenteerden.
5.FACT staat voor Flexible Assertive Community Treatment.
6.Geestelijke gezondheidszorg.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Vreemdelingencirculaire 2000.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3422.
10.Algemene wet bestuursrecht.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674.
12.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
13.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW6185
14.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2015:1038.
15.Pagina 6 van het BMA-advies van 25 januari 2024.
16.Pagina 2 van het artikel: “
17.Namelijk: Psychiatric Hospital Drid Hocine Kouba, Algiers.