ECLI:NL:RBDHA:2025:2298

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
NL25.356 en NL25.357
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag van een Nigeriaanse vreemdeling

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Nigeriaanse vreemdeling, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 4 december 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, wat zijn derde asielaanvraag is. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 29 december 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die relevant zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 4 februari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar de verweerder niet. Eiser heeft eerder twee asielaanvragen ingediend, die beide zijn afgewezen. In deze procedure legt eiser een kopie van een politierapport uit Nigeria voor, maar de rechtbank oordeelt dat dit document weinig waarde heeft en niet relevant is voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank volgt het standpunt van de minister dat er geen nieuwe relevante elementen zijn en verklaart het beroep ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.356 en NL25.357
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Hij heeft op 4 december 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Dit is eisers derde asielaanvraag. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 29 december 2024 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard. [1]
1.1.
De rechtbank heeft beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde deelgenomen. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1995. Hij heeft op 25 oktober 2019 zijn eerste asielaanvraag ingediend, deze aanvraag is niet in behandeling genomen. Het beroep dat eiser tegen dit besluit heeft ingesteld, is ongegrond verklaard. [2]
3. Eiser heeft op 24 juli 2020 wederom een asielaanvraag ingediend en daarbij als asielmotief aangevoerd dat hij bedreigd wordt door een politicus in Nigeria. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 15 februari 2021 afgewezen. Het beroep dat eiser tegen dit besluit heeft ingesteld, is ongegrond verklaard. [3] Het hoger beroep is ook ongegrond verklaard. [4] Daarmee staat de afwijzing van eisers eerste asielaanvraag in rechte vast.
4. Op 4 december 2024 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Eiser legt hieraan hetzelfde ten grondslag als aan zijn tweede asielaanvraag en overlegt daarbij een kopie van een politierapport uit Nigeria. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat er sprake is van een opvolgende aanvraag waar eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan ten grondslag heeft gelegd. [5]
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat er geen sprake is van een nieuw relevant element of bevinding en heeft hierbij ten onrechte geen waarde gehecht aan de overgelegde kopie van het politierapport uit Nigeria. Het politierapport onderbouwt de dreiging door de politicus in Nigeria. Gelet op het arrest L.H. [6] kan verweerder de inhoud van de kopie niet zomaar terzijde leggen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat eiser aan zijn opvolgende asielaanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd, die relevant kunnen zijn bij de beoordeling van de opvolgende aanvraag.
6.1.
Uit het arrest L.H. volgt dat de ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag beoordeeld moet worden aan de hand van twee fasen. In de eerste fase moet onderzocht worden of er nieuwe elementen of bevindingen zijn die verband houden met de vraag of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. In de tweede fase moet verweerder beoordelen of die nieuwe elementen of bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Deze tweede fase is geïmplementeerd in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Daaruit volgt dat beoordeeld moet worden of de aangevoerde nieuwe elementen of bevindingen relevant kunnen zijn voor de aanvraag. [7] Een nieuw element of bevinding is niet relevant als op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan de overwegingen van het eerder genomen besluit.
6.2.
Uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter [8] , waarin uitleg wordt gegeven aan dit arrest, volgt verder dat verweerder niet aan zijn samenwerkingsplicht voldoet en daarmee in strijd handelt met de Procedurerichtlijn als hij zonder nader onderzoek volstaat met de conclusie dat documenten weliswaar nieuwe elementen of bevindingen zijn maar niet relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag, alléén omdat hij de authenticiteit van die documenten niet kan vaststellen of omdat die documenten geen objectief verifieerbare bron hebben. In een dergelijk geval moet verweerder net zoals bij de beoordeling van een eerste asielaanvraag op een andere manier invulling geven aan de samenwerkingsplicht, bijvoorbeeld door de documenten te beoordelen aan de hand van zijn standpunt over eerdere verklaringen van de vreemdeling, eerder overgelegde documenten of landeninformatie, door de vreemdeling in staat te stellen een zienswijze uit te brengen naar aanleiding van het voornemen, de vreemdeling te horen of op een andere manier te beoordelen of die documenten relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
6.3.
Ten aanzien van de overgelegde kopie van het politierapport, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich onder andere op het standpunt kunnen stellen dat het politierapport niet kan worden beoordeeld op echtheid en dat het politierapport geen objectief verifieerbare bron heeft, omdat het document is opgemaakt aan de hand van de verklaringen van de moeder van eiser. Verweerder heeft hierbij ook kunnen betrekken dat niet is gebleken dat eiser een goede verklaring heeft voor het ontbreken van het originele document. De rechtbank stelt hierbij vast dat eiser reeds in het gehoor van 11 december 2024 heeft aangegeven dat zijn familie het document heeft opgestuurd en dat eiser tot op heden geen verklaring heeft voor het ontbreken van het document. Verder heeft verweerder ook kunnen betrekken dat eiser geen goede verklaring heeft voor de verschillende namen van de politicus tijdens het nader gehoor in de eerdere procedure en het politierapport en gehoor in de huidige procedure. Het betoog van eiser dat er veel verwarring voorkomt bij Nigeriaanse namen en dat de naam van de politicus ook de naam van diens vader bevat, heeft verweerder onvoldoende mogen achten om dit verschil te verklaren. Eiser heeft dit betoog ook op geen enkele wijze onderbouwd. Op basis van deze overwegingen heeft verweerder mogen stellen dat aan de kopie van het politierapport weinig waarde toekomt en op voorhand niet relevant is voor de beoordeling van zijn huidige asielaanvraag. De rechtbank volgt het standpunt van eiser dan ook niet dat verweerder de inhoud van de kopie zomaar terzijde heeft gelegd.
6.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk kunnen verklaren.
Het beroep is daarom ongegrond.
8. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 5 maart 2020, zaaknummer NL20.2429 (niet gepubliceerd).
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch van 21 april 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:1810.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 november 2021, zaaknummer 202102795/1/V2 (niet gepubliceerd).
5.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
6.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2699.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208.