ECLI:NL:RBDHA:2025:2299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
NL24.49770
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens onvoldoende bewijs van vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 7 november 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 11 december 2024 een afwijzing van de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft op 11 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De eiser stelt dat hij vanwege zijn afkomst (Amazigh/Berbers) en deelname aan demonstraties voor Amazigh-rechten in Algerije problemen heeft met de autoriteiten. Hij vreest voor zijn leven door de familie van een overleden vriendin, die hem heeft bedreigd. De minister achtte de asielmotieven geloofwaardig, maar concludeerde dat er geen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Algerije is. De rechtbank oordeelt dat de minister niet gehouden was tot nader onderzoek, omdat de eiser onvoldoende concrete informatie heeft verstrekt die twijfel zou kunnen zaaien over de veiligheidssituatie in Algerije. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49770

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 7 november 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 11 december 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening [1] , op 11 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Bentaieb als tolk en de gemachtigde van de minister.
Het asielrelaas
2. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Hij heeft Algerije in 2008 verlaten. Tot november 2024 verbleef hij in Spanje, maar heeft daar geen asiel aangevraagd. Hij kan niet terug naar Algerije omdat hij problemen heeft met de Algerijnse autoriteiten. Dit door zijn afkomst (Amazigh/Berbers) en omdat hij heeft meegedaan aan demonstraties voor Amazigh-rechten. In de tijd dat hij in Algerije woonde is hij meerdere keren opgepakt. Daarnaast had eiser een vriendin, Najat, zij heeft met eiser een auto-ongeluk gehad en is overleden. De familie van [naam] neemt dit eiser erg kwalijk en zij hebben een eed afgelegd dat ze eiser zullen doden. De directe aanleiding om te vertrekken uit Algerije was het ongeluk en de problemen met de familie van [naam] in 2008. Eiser vreest voor de familie van [naam] en voor de regering.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst,
2. etniciteit en daaruit volgende problemen,
3. het niet praktiseren van eisers religie en daaruit volgende problemen en
4. het auto-ongeluk waarbij vriendin [naam] is omgekomen en de daaruit volgende problemen.
De minister acht de asielmotieven geloofwaardig, maar stelt zich op het standpunt dat deze motieven niet maken dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer zal ondervinden. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag terecht heeft afgewezen als ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser wijst erop dat al hetgeen in de zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd in beroep. De rechtbank overweegt hierover het volgende. De enkele verwijzing naar de zienswijze is onvoldoende om punten uit de zienswijze te kunnen aanmerken als beroepsgrond(en) waar de rechtbank op in dient te gaan. De minister is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Het is daarom aan eiser om aan te geven waarom de reactie van de minister op de zienswijze in het bestreden besluit niet juist of niet toereikend is. Het voornoemde algemene standpunt van eiser is daarvoor onvoldoende. De rechtbank richt zich bij de beoordeling van het beroep dan ook alleen op wat eiser concreet tegen het besluit heeft aangevoerd en zal daar, voor zover van belang, hierna op ingaan.
7. De rechtbank stelt vast dat de minister de asielmotieven van eiser geloofwaardig heeft geacht. Voor zover de gronden van eiser ingaan op de geloofwaardigheid behoeven deze gronden naar het oordeel van de rechtbank geen bespreking.
8. Eiser meent dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft voor de Algerijnse autoriteiten en een reëel risico op ernstige schade loopt door de bedreiging van de familie van [naam] . Dit ondanks het feit dat hij al in 2008 uit Algerije is vertrokken, zich vanaf 2013 niet meer religieus heeft geuit en de familie vanaf 2017 geen contact meer heeft gezocht. Volgens eiser hebben de Algerijnse autoriteiten een zeer lang geheugen, bij terugkeer naar Algerije is het daarom helemaal niet zeker dat hij niet te vrezen heeft voor de autoriteiten. Ook de door de familie van [naam] afgelegde eed betekent in Algerije heel veel, de familie zal hun belofte nakomen. Dat dit zo werkt in Algerije blijkt volgens eiser uit algemene landeninformatie. Gelet op de samenwerkingsplicht is het aan de minister om dit nader te onderzoeken.
9. De rechtbank overweegt als volgt. De minister kan, gelet op de samenwerkingsplicht, in voorkomende gevallen gehouden zijn nader onderzoek te verrichten naar de situatie in een land van herkomst. [2] De minister dient eiser in de gelegenheid te stellen om zijn asielrelaas middels een gehoor naar voren te brengen. Indien eiser niet zonder meer voldoende heeft overgelegd om een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer aannemelijk te maken, maar met de overgelegde bronnen wel dusdanig veel twijfel heeft gezaaid over de situatie in het land van herkomst, dan is het aan de minister om nader onderzoek te verrichten. [3] Uit het dossier blijkt dat eiser is gehoord en dat er voldoende is doorgevraagd, maar dat er niets is gebleken waardoor nader onderzoek door de minister nodig is. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser het oordeel van de minister in twijfel trekt, maar niet gemotiveerd betwist. Het enkel benoemen dat de situatie anders is en dat hiervoor landeninformatie beschikbaar is, zonder concreet aan te geven welke landeninformatie dit betreft of wat daarin concreet wordt gesteld, is onvoldoende voor twijfel. De samenwerkingsplicht strekt niet zover dat ook dan nader onderzoek door de minister gedaan moet worden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. De minister heeft terecht zonder nader onderzoek de aanvraag afgewezen als ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd krijgt. Ook krijgt eiser geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
N. Walstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL24.49771
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2057, r.o. 2.2.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2793 r.o. 5.6.