In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 7 november 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 11 december 2024 een afwijzing van de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft op 11 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De eiser stelt dat hij vanwege zijn afkomst (Amazigh/Berbers) en deelname aan demonstraties voor Amazigh-rechten in Algerije problemen heeft met de autoriteiten. Hij vreest voor zijn leven door de familie van een overleden vriendin, die hem heeft bedreigd. De minister achtte de asielmotieven geloofwaardig, maar concludeerde dat er geen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Algerije is. De rechtbank oordeelt dat de minister niet gehouden was tot nader onderzoek, omdat de eiser onvoldoende concrete informatie heeft verstrekt die twijfel zou kunnen zaaien over de veiligheidssituatie in Algerije. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.