In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige, ingediend door de moeder. De moeder verzocht de rechtbank om de vader te bevelen de minderjarige onmiddellijk terug te leiden naar Nederland, waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft. De vader had de minderjarige echter zonder toestemming van de moeder meegenomen naar Estland. De rechtbank heeft ambtshalve de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld en vastgesteld dat, gezien het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, de Nederlandse rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek. Het Verdrag vereist dat een verzoek tot teruggeleiding wordt ingediend bij de rechter van de staat waar het kind zich bevindt, in dit geval Estland. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de moeder haar verzoek tot teruggeleiding in Estland moet indienen, en heeft zich daarom onbevoegd verklaard. De beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, rechter en kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare zitting.