ECLI:NL:RBDHA:2025:2343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
NL24.52044
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Tunesische vreemdeling met onbekende bestemming; niet-ontvankelijkheid van het beroep

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, van Tunesische nationaliteit en geboren op [geboortedatum] 2004, heeft op 9 december 2024 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 24 december 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft partijen in eerste instantie uitgenodigd voor een zitting op 17 februari 2025. Echter, de minister heeft laten weten dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Na overleg met de gemachtigde van eiser heeft de rechtbank besloten dat een zitting niet langer nodig is en het onderzoek te sluiten.

De rechtbank overweegt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt, dit kan betekenen dat hij geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. In dat geval kan de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren, omdat de vreemdeling geen procesbelang meer heeft. De rechtbank moet echter voorzichtig zijn en rekening houden met de mogelijkheid dat de gemachtigde nog contact heeft met de vreemdeling. In dit geval heeft de gemachtigde op 16 januari 2025 laten weten dat hij geen contact meer heeft met eiser en niet weet waar hij verblijft.

De rechtbank concludeert dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de bescherming in Nederland en daarom geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep. Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.52044

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.A.A. Charry),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2004. Hij heeft op 9 december 2024 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 24 december 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft partijen in eerste instantie uitgenodigd voor een zitting op 17 februari 2025. De minister heeft na het versturen van de uitnodigingen voor deze zitting laten weten dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Naar aanleiding van de reactie van de gemachtigde van eiser op dat bericht heeft de rechtbank partijen laten weten dat zij een zitting niet langer nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om het laten doorgaan van de zitting hebben verzocht, heeft de rechtbank partijen laten weten dat de zitting niet doorgaat en het onderzoek gesloten. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een vreemdeling in Nederland een asielaanvraag heeft gedaan en vervolgens met onbekende bestemming vertrekt, dan kan dat betekenen dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. De rechtbank kan het beroep dan niet-ontvankelijk verklaren, omdat de vreemdeling in dat geval geen procesbelang (meer) heeft. De rechtbank moet daar wel voorzichtig mee omgaan. Als de gemachtigde van de betrokken vreemdeling nog contact onderhoudt met de vreemdeling over het verloop van de procedure, dan mag er in beginsel van uit worden gegaan dat de vreemdeling nog wel procesbelang heeft. Dat is alleen anders als er concrete aanknopingspunten bestaan waaruit kan worden afgeleid dat de vreemdeling geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland en ook op een andere manier geen actueel of reëel belang meer heeft. [2]
2.1.
De minister heeft de rechtbank op 14 januari 2025 laten weten dat eiser op 13 januari 2025 met onbekende bestemming uit de opvang is vertrokken. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser op 16 januari 2025 verzocht om te laten weten of hij nog contact met eiser heeft. De gemachtigde van eiser heeft op diezelfde dag laten weten dat hij geen contact (meer) heeft met eiser, dat hij niet weet waarom eiser niet meer in de opvang verblijft en dat hij ook niet weet waar eiser op dit moment verblijft. De rechtbank neemt daarom aan dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. Eiser heeft daarom geen belang meer bij een beoordeling van zijn beroep.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep van eiser niet inhoudelijk beoordeelt. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
2.ABRvS 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662, r.o. 2.2-2.7.