ECLI:NL:RBDHA:2025:2345
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling asielaanvraag en voorlopige voorziening van een Syrische eiser met betrekking tot verantwoordelijkheidsbeginsel Kroatië
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 februari 2025, wordt het beroep van een Syrische eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A.G.P. de Boon, heeft op 4 september 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening van de eiser. De rechtbank heeft op 4 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk, terwijl de verweerder niet verscheen.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser, omdat hij eerder in Kroatië asiel heeft aangevraagd. De eiser voert aan dat hij in Kroatië onmenselijk is behandeld en dat hij geen asiel heeft kunnen aanvragen. De rechtbank oordeelt echter dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij bij overdracht naar Kroatië een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. De rechtbank wijst erop dat het aan de eiser is om zijn stellingen aannemelijk te maken en dat de minister op goede gronden mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.