ECLI:NL:RBDHA:2025:23620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
NL25.56810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot uitzetting naar Libië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt de Libische nationaliteit te hebben, heeft tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 1 december 2025, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, omdat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zal beletten. De rechtbank concludeert dat er zicht is op uitzetting naar Libië binnen een redelijke termijn, aangezien verweerder heeft aangegeven dat eiser op 9 december 2025 zal worden gepresenteerd bij de Libische autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zware en lichte gronden voor de maatregel van bewaring van toepassing zijn en dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom een lichter middel niet kan worden toegepast. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.56810

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Izat).

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Belkassem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waarover gaat deze uitspraak?
1. De rechtbank beoordeelt of verweerder aan eiser de maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw heeft kunnen opleggen. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Het beroep is ongegrond. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wat betrekt de rechtbank in haar beoordeling?
2. Eiser stelt de Libische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1998.
2.1.
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.2.
Eiser heeft niet bestreden dat de genoemde zware en lichte gronden van toepassing zijn. Ambtshalve toetsend ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de zware of lichte gronden onvoldoende zijn om de conclusie te dragen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren.
Is er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn?
3. Eiser betwist dat er zicht is op uitzetting naar Libië binnen een redelijk te achten termijn.
3.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting heeft verweerder kenbaar gemaakt dat eiser op 9 december 2025 wordt gepresenteerd bij de Libische autoriteiten. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 juli 2025 [1] volgt bovendien dat het zicht op uitzetting naar Libië binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Zowel in 2024 als in 2025 heeft er namelijk een gedwongen uitzetting naar Libië plaatsgevonden. Gegeven de groei van het aantal verstrekte nationaliteitsbevestigingen en afgegeven laissez-passers (lp’s) in 2022, 2023 en 2024 acht de Afdeling het oordeel gerechtvaardigd dat er voldoende aanknopingspunten zijn dat vreemdelingen met een Libische nationaliteit binnen een redelijke termijn met een door de Libische autoriteiten afgegeven lp kunnen worden uitgezet. In dat kader acht de Afdeling het ook van belang dat de Libische autoriteiten pas een lp verstrekken wanneer de Libische nationaliteit van de vreemdeling is bevestigd en de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) een vluchtdatum bekend heeft gemaakt. Daaruit blijkt volgens de Afdeling dat de Libische autoriteiten meewerken aan het terugkeerproces van de vreemdelingen. Omdat van de in totaal negen verstrekte lp’s in 2024 er acht zijn ingezet voor een zelfstandig vertrek door de vreemdeling, staat naar het oordeel van de Afdeling ook vast dat de verstrekte lp’s tot het beoogde resultaat hebben geleid. Daarnaast heeft verweerder ter zitting verklaard dat de Libische autoriteiten in de periode januari tot en met april 2025 één nationaliteitsbevestiging hebben gegeven en één lp hebben verstrekt aan een gedocumenteerde vreemdeling. De rechtbank ziet daarom op dit moment geen aanleiding om te oordelen dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat eiser ter zitting heeft herhaald mee te willen werken aan zijn terugkeer naar Libië. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder een lichter middel moeten toepassen?
4. Eiser voert aan dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom een lichter middel niet kan volstaan. Ten onrechte heeft verweerder niet betrokken dat hij wil meewerken aan zijn terugkeer naar Libië.
4.1.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft eiser de zware en lichte gronden die ten grondslag liggen aan de maatregel van bewaring niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op deze gronden afdoende gemotiveerd dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Hiermee heeft verweerder ook deugdelijk gemotiveerd dat er geen reden is om een lichter middel toe te passen. Uit het model M109, dat op 18 november 2025 is opgemaakt, volgt bovendien dat eiser in zowel het vertrekgesprek met DT&V als het aanmeldgehoor heeft verklaard niet naar Libië te willen terugkeren. Dit proces-verbaal is op ambtseed opgemaakt en de rechtbank ziet geen aanleiding om niet van de juistheid van de inhoud daarvan uit te gaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn er andere redenen om de maatregel onrechtmatig te achten?
5. Ook ambtshalve is de rechtbank niet gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is opgelegd. Er is ook niet gesteld of gebleken dat het familie- en gezinsleven van eiser of het beginsel van non-refoulement zich verzetten tegen eisers terugkeer.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af.
6.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.P. van Brunschot, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.