ECLI:NL:RBDHA:2025:23767

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
NL25.30677
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Iraakse eiser wegens onvoldoende onderbouwing en ongeloofwaardigheid van gestelde problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse nationaliteit, heeft een opvolgende asielaanvraag ingediend na eerdere afwijzingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser op 10 juli 2025 door de minister van Asiel en Migratie als kennelijk ongegrond is afgewezen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de gestelde problemen van eiser met een onbekende groep in Irak ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd om zijn claims te onderbouwen, waaronder video-opnames van een overval op de kapperszaak van zijn broer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de video-opnames niet in het dossier zijn opgenomen en dat de screenshots afkomstig zijn van een niet-verifieerbare bron. Eiser heeft ook geen nadere informatie kunnen verstrekken over de overvallers, wat zijn relaas verder ondermijnt. De rechtbank concludeert dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond is en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.30677

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Heuvel),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Berkelmans).

Samenvatting

Procesverloop

Verweerder heeft met het bestreden besluit van 10 juli 2025 de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1992 en de Iraaks nationaliteit te hebben.
Voorgaande procedures
2. Eiser heeft voor het eerst op 18 oktober 2021 asiel aangevraagd in Nederland. Deze asielaanvraag is bij besluit van 24 mei 2022 niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. Dit besluit staat in rechte vast. [2] De opvolgende asielaanvraag van eiser van 29 augustus 2022 is bij besluit van 17 maart 2023 om diezelfde reden niet in behandeling genomen. Dat besluit is op 2 mei 2023 ingetrokken en bij brief van 21 augustus 203 is eiser bericht dat zijn asielaanvraag alsnog in de nationale procedure zal worden behandeld.
3. Eiser heeft aan die asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft met een onbekende groep in Irak. Zij zijn een aantal keer langs geweest en hebben vernielingen gepleegd in zijn kapperszaak. Bij besluit van 11 november 2024 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. [3] Verweerder heeft de gestelde problematiek ongeloofwaardig gevonden. Wel gelooft verweerder dat eiser te maken heeft met enige discriminatie als gevolg van zijn Turkmeense etniciteit, echter niet zodanig dat eiser bij terugkeer naar Irak een gegronde vrees voor vervolging heeft. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 20 maart 2025 is het beroep van eiser tegen dat besluit ongegrond verklaard. [4] Eiser heeft geen hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak. De afwijzing van eiser asielaanvraag als kennelijk ongegrond staat daarmee in rechte vast.
De huidige asielaanvraag
4. Op 27 mei 2025 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser legt aan deze asielaanvraag ten grondslag dat op 13 april 2025 een overval heeft plaatsgevonden op de kapperszaak van zijn broer (voorheen de kapperszaak van eiser). De overvallers hebben gevraagd naar eiser. Hij vreest daarom bij terugkeer te worden vermoord. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn relaas, screenshots van de video-opname van de overval overgelegd.
Het bestreden besluit
5. Verweerder wijst de asielaanvraag van eiser af als kennelijk ongegrond. [5] Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De gestelde problemen van eiser met de onbekende groep acht verweerder niet geloofwaardig. Eiser heeft de gestelde problemen onvoldoende onderbouwd met documenten. De video-opnames van de eerdere overval en recente overval bevinden zich niet in het dossier. De screenshots van de video-opname zijn onvoldoende. Hieruit blijkt niet dat het gaat om een overval in de kapperszaak van eisers broer. Daarnaast zijn de screenshots afkomstig van een niet-verifieerbare bron. De diploma’s van eiser, de foto's van het interieur van de kapperszaak en de link naar googlemaps zijn eveneens onvoldoende om te onderbouwen dat er een overval is gepleegd op de kapperszaak van eisers broer. Eisers verklaringen over zijn gestelde problemen vormen geen namelijk samenhangend en aannemelijk geheel. Eiser weet namelijk niet wie de overvallers zijn en wat hun intenties zijn. Dat de gestelde overval te maken zou hebben met de vorige incidenten is slechts een vermoeden. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt wat de gestelde groep van eiser zou willen en hij heeft summier verklaard over wat er is gebeurd tijdens de overval. Bovendien staat in rechte vast dat de gestelde eerdere problemen van eiser in Irak ongeloofwaardig zijn.
De beroepsgronden
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn problemen met de onbekende groep ongeloofwaardig heeft bevonden. De video's zijn door eiser wel degelijk toegestuurd en eiser heeft een bewijs overgelegd waaruit blijkt dat deze door verweerder zijn ontvangen. Ten onrechte heeft verweerder geen acht geslagen op de video's. Gelet hierop is het besluit niet zorgvuldig genomen. Verder wordt ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij geen nadere informatie kan verstrekken over de overvallers. Hij is immers slachtoffer van de overval. Daarnaast is in het verleden geloofwaardig geacht dat eiser is gediscrimineerd. Juist deze overval is een schrijnend voorbeeld van de discriminatie waar eiser in Irak mee te maken heeft, waardoor het voor hem onmogelijk is om op sociaal en maatschappelijk niveau te functioneren in Irak.
De rechtbank overweegt als volgt.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij onvoldoende documenten heeft overgelegd om zijn asielrelaas te onderbouwen en dat hij daarvoor geen goede verklaring heeft. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een opvolgende aanvraag van de benodigde informatie moet worden voorzien. [6] Eiser heeft bij zijn opvolgende aanvraag de video-opnamen van beide overvallen niet overgelegd. Eiser kiest zelf het moment waarop hij de opvolgende asielaanvraag indient. De rechtbank acht daarnaast van belang dat uit de uitspraak van de rechtbank in de voorgaande beroepsprocedure volgt dat eiser niet gevolgd wordt in zijn verklaring dat niet aan hem te wijten is dat de video-opname van de overval op zijn kapperszaak ontbreekt. Eiser had dus kunnen weten dat het belangrijk is om zijn asielaanvraag te onderbouwen met de opnamen. Ook tijdens het gehoor op 8 juli 2025 is eiser erop gewezen dat het belangrijk is dat hij de video-opnames op een usb-stick overlegt. Uit de mailwisseling op 9 juli 2025 tussen de gemachtigde van eiser en verweerder volgt dat door de gemachtigde van eiser verschillende bijlagen aan verweerder zijn gemaild. Verweerder heeft op diezelfde dag gereageerd dat er één of meerdere audio-/videobestanden zijn meegezonden, maar dat deze niet aan INDiGO (het systeem dat verweerder gebruikt) toegevoegd kunnen worden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de via de mail verstuurde bestanden niet bekeken konden worden en dat dit alleen kan als eiser de video’s via een fysieke gegevensdrager aanlevert of via een online link. Volgens verweerder heeft dit te maken met het formaat en type van het bestand. Door de gemachtigde van eiser is ter zitting verklaart dat het eiser niet gelukt is om de videobestanden op een gegevensdrager, zoals een usb-stick, aan te leveren, echter de uitleg over de reden daarvan ontbreekt. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat eiser voldoende in de gelegenheid is geweest om de video’s te overleggen. Daar komt bij dat verweerder zich ter zitting op het aanvullende standpunt heeft kunnen stellen dat het overleggen van de video’s niet tot een ander standpunt had geleid. Verweerder stelt zich net als ten aanzien van de screenshots terecht op het standpunt dat deze niet afkomstig zijn uit een objectieve verifieerbare bron. Eisers stelling ter zitting dat verweerder aan hem een nadere termijn had moeten geven om de video-opnamen te overleggen, zoals dat gebeurt bij een afdoening op grond van artikel 30c, eerste lid, onder a, van de Vw volgt de rechtbank gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken evenmin.
8. Op 25 november 2025 zijn door eiser aanvullende vertaalde stukken overgelegd. Uit deze stukken volgt dat de vrouw van eiser en een familielid van de vrouw op 8 september 2025 aangifte hebben gedaan omdat de vrouw en eiser op 4 september 2025 bedreigd zijn door onbekende mannen bij haar woning.
9. Verweerder heeft ter zitting niet ten onrechte overwogen dat ook deze documenten onvoldoende zijn om het asielrelaas van eiser te onderbouwen. Verweerder overweegt in dat verband terecht dat eiser alleen de vertaling van de documenten heeft overgelegd en niet het origineel of een kopie van de documenten. Daarnaast betreft het een aangifte door de vrouw van eiser en een familielid van de vrouw. Verweerder heeft daarover kunnen opmerken dat zij geen objectief verifieerbare bronnen betreffen. Dat zij aangifte hebben gedaan maakt nog niet dat de inhoud van de aangifte juist is.
10. Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eisers verklaringen over de overval geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Verweerder heeft in dat verband kunnen overwegen dat eiser heeft verklaard dat hij niet weet wie de overvallers zijn en dat hij niet weet of de intentie van de overvallers was om hem af te persen. Zo is onduidelijk wat ze geëist zouden hebben van de broer van eiser en waarom zij op zoek waren naar eiser. Dat eiser slachtoffer is en daarom die informatie niet van hem verlangd kan worden volgt de rechtbank niet. Immers van eiser mag verwacht worden dat hij tracht zoveel mogelijk gedetailleerde informatie van zijn broer te verkrijgen over de gestelde overval op de kapperszaak, op het moment dat eiser in Nederland verbleef. Eisers gedachten dat deze gestelde overval te maken heeft met de vorige incidenten is alleen gebaseerd op vermoedens van eiser. Bovendien staat in rechte vast dat de eerdere incidenten ongeloofwaardig zijn bevonden.
11. Omdat verweerder niet ten onrechte het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig heeft kunnen vinden, slaagt de beroepsgrond van eiser dat zijn relaas een schrijnend voorbeeld is van discriminatie, waardoor het voor hem onmogelijk is om op sociaal en maatschappelijk te functioneren, evenmin.

Conclusie en gevolgen

12. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 december 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:4695 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep van 25 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2115.
3.Op grond van artikel 31 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e en g, van de Vw.
5.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3082.