ECLI:NL:RBDHA:2025:23781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
NL24.51423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag op basis van familierechtelijke relatie en jongvolwassenenbeleid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 december 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiseres, een Eritrese jongvolwassene, had de aanvraag ingediend met het doel om bij haar moeder, mevrouw [naam moeder], te verblijven. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van het niet aantonen van de familierechtelijke relatie en het ontbreken van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiseres was het niet eens met deze afwijzing en voerde verschillende beroepsgronden aan.

De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was. De rechtbank concludeerde dat de minister het jongvolwassenenbeleid onjuist had toegepast. De rechtbank stelde vast dat de minister niet het juiste peilmoment had gehanteerd bij de beoordeling van de gezinsband en dat de minister onvoldoende had gemotiveerd dat eiseres in haar eigen onderhoud kon voorzien. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiseres kreeg ook een vergoeding van haar proceskosten toegewezen, die door de minister moest worden betaald.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van familierechtelijke relaties en de toepassing van het jongvolwassenenbeleid, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51423

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.M. Koning).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ bij haar moeder, mevrouw [naam moeder] (referente). Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Eiseres krijgt dus gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een mvv voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij haar moeder op grond van artikel 8 van het EVRM. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 27 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 november 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond van deze zaak
3. Eiseres heeft de Eritrese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 1] 1997. Referente is geboren op [geboortedatum 2] 1967 in Eritrea en stelt dat zij de moeder is van eiseres. Referente heeft Eritrea in november 2017 verlaten en is in 2018 naar Nederland gekomen nadat haar zoon haar heeft laten nareizen nadat hij asiel had aangevraagd in Nederland. Eiseres en referente hebben tot in november 2017 samengewoond. In die periode ging eiseres af en toe naar haar tante en verbleef daar soms ongeveer een maand vanwege de onveilige situatie waarna zij weer bij referente ging wonen. Eiseres is een jaar nadat haar moeder naar Nederland vertrok naar een vluchtelingenkamp gegaan en is daarna naar Addis Abeba, Ethiopië, doorgereisd omdat ze niet in militaire dienst wilde. Eiseres woont op dit moment in Addis Abeba bij een vriendin. Daarvoor heeft ze bij een neef gewoond.
Het bestreden besluit
4. De minister heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat volgens hem de familierechtelijke relatie niet is aangetoond. Daarnaast is er geen sprake van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet valt onder het jongvolwassenenbeleid. Ook is er volgens de minister geen sprake van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
Heeft de minister de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente ten onrechte niet aangenomen?
5. Eiseres voert aan dat de minister ten onrechte heeft gesteld dat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente niet is aangetoond. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd het standpunt ingenomen dat er geen bewijsnood is. Eiseres meent namelijk dat met de documenten die zij heeft ingebracht en gelet op het gestelde in het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van december 2023 (het ambtsbericht), zij niet ongedocumenteerd de aanvraag heeft gedaan. De bewijswaarde van de overgelegde originele doopakte is volgens haar niet gering en daaraan moet dus waarde worden toegekend, temeer nu Bureau Documenten de doopakte als ‘neutraal’ heeft beoordeeld. Eiseres is van mening dat ten onrechte niet het voordeel van de twijfel is gegeven en DNA-onderzoek is aangeboden.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat een doopakte op zichzelf onvoldoende is om de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente aan te tonen. Het is in de eerste plaats aan eiseres om de gestelde familierechtelijke relatie te staven. Dat kan door het overleggen van documenten waaruit de familierechtelijke relatie blijkt. De kerkelijke doopakte is geen geboorteakte en is ook niet door een officiële overheidsinstantie afgegeven. In beginsel kan iedereen zich laten dopen en een authentieke doopakte verkrijgen. De minister heeft aan de doopakte niet de waarde hoeven toekennen die eiseres daaraan toekent. De rechtbank is daarom ook van oordeel dat de minister geen aanleiding hoefde te zien om nader onderzoek aan te bieden. Verder is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in bewijsnood verkeert ten aanzien van het aanleveren van documenten om de familierechtelijke relatie aan te tonen. De minister erkent dat het moeilijk is om aan Eritrese documenten te komen. Dat neemt echter niet weg dat hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat van eiseres mag worden verwacht dat zij enige inspanning verricht om de familieband aannemelijk te maken en met documenten te onderbouwen en dat daarvan niet is gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
6. De minister heeft in het bestreden besluit ook beoordeeld of eiseres in aanmerking zou komen voor een mvv vanwege het bestaan van familie- of gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM. Deze staat los van de familierechtelijke relatie. De rechtbank zal daarom beoordelen of de minister terecht heeft geconcludeerd dat tussen eiseres en referente geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Toetsingskader
7. De minister gebruikt het jongvolwassenenbeleid om vast te stellen of tussen een meerderjarig kind en zijn ouder(s) familie- of gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM zonder dat daarvoor bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn vereist. Het jongvolwassenenbeleid bevat vier cumulatieve vereisten:
1. het meerderjarig kind moet jongvolwassen zijn;
2. met zijn ouder(s) in gezinsverband samenleven;
3. niet in zijn eigen onderhoud voorzien; en
4. geen zelfstandig gezin hebben gevormd. [1] Als een meerderjarig kind geen geslaagd beroep kan doen op het jongvolwassenenbeleid, beoordeelt de minister of er tussen dat kind en zijn ouder(s) sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid op basis waarvan zij familie- of gezinsleven hebben. Deze elementen kunnen zijn: samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid en de gezondheid van betrokkenen.
Het jongvolwassenenbeleid
8. Tussen partijen is niet in geschil dat is voldaan aan de eerste en vierde voorwaarde. De minister stelt dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is, omdat niet is voldaan aan de tweede en de derde voorwaarde. Eiseres voert aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is. De rechtbank zal dat hieronder beoordelen.
Voorwaarde twee: in gezinsverband samenleven
8.1.
Eiseres voert aan dat de minister in het kader het jongvolwassenenbeleid een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. De minister heeft daarbij niet het juiste peilmoment aangehouden. Volgens eiseres was het altijd de bedoeling dat het gezin samen zou blijven. Eiseres voert aan dat zij en referente niet de dupe ervan mogen worden dat zij niet op alle peilmomenten, die volgens haar gehanteerd moeten worden, in gezinsverband heeft samengewoond met referente. Eiseres voert daarbij ook aan dat het niet duidelijk is wat de minister haar op welke toetsmomenten verwijt. Eiseres is daarom van mening dat de minister onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat aan deze tweede voorwaarde van het jongvolwassenenbeleid, namelijk het in gezinsverband samenleven, niet is voldaan.
8.1.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat eiseres niet heeft onderbouwd waarom een onjuist toetsingskader is gebruikt. De minister heeft namelijk het toetsingskader gehanteerd zoals neergelegd in de wet en de toepasselijke Werkinstructie (WI). [2] De minister stelt verder dat de stellingen van eiseres dat pas in 2021 een mvv is aangevraagd als gevolg van adviezen van een voormalige gemachtigde aan referente en dat referente en eiseres als gevolg daarvan de dupe zijn geworden van trage besluitvorming, niet is onderbouwd.
8.1.2.
Het betoog van eiseres slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het toetsingskader van het jongvolwassenenbeleid onjuist toegepast. De minister is namelijk niet van het juiste peilmoment uitgegaan. Uit de WI 2020/16 volgt dat voor de beoordeling of de jongvolwassene met zijn ouder(s) in gezinsverband samenleeft, het moment van binnenkomst van de ouder(s) of de jongvolwassene in Nederland leidend is en dat de minister daarbij ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de ouder(s) of de jongvolwassene uit het land van herkomst (dan wel het land van bestendig verblijf) betrekt. Dat zou in dit geval het jaar 2017 zijn, het jaar dat referente uit Eritrea vertrok. In het bestreden besluit heeft de minister zich echter op het standpunt gesteld dat het peilmoment bij een aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM het moment is waarop de aanvraag wordt ingediend, in dit geval 2021. [3] De minister heeft daarna in het verweerschrift gesteld dat het moment van binnenkomst in Nederland bepalend is (referente is in 2018 in Nederland gekomen) en als peilmoment geldt en dat ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van vertrek uit het land van herkomst moet worden betrokken. Op de zitting heeft de minister bevestigd dat volgens hem het peilmoment de binnenkomst van referente in Nederland hoort te zijn volgens de WI 2020/16, maar dat ook rekening is gehouden met de situatie daarna.
8.1.3.
Op 20 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) nog een overzichtsuitspraak [4] gedaan over het jongvolwassenenbeleid. Uit deze uitspraak volgt dat de minister twee peilmomenten hanteert waarop hij beoordeelt of de feitelijke gezinsband tussen het meerderjarige kind en zijn ouders is verbroken: op het moment van inreis van de referent in Nederland en op het moment van het nemen van het besluit op de nareisaanvraag. Als de feitelijke gezinsband ten tijde van het eerste peilmoment verbroken is, hoeft de minister niet te toetsen hoe de situatie was op het tweede peilmoment. Voor de vraag of de gezinsband ten tijde van het eerste peilmoment is verbroken, mag de minister omstandigheden betrekken die zich vóór het peilmoment hebben voorgedaan. Deze omstandigheden mogen echter niet zonder meer doorslaggevend zijn in die zin dat een vóór het eerste peilmoment verbroken gezinsband nooit kan worden hersteld.
8.1.4.
De rechtbank is van oordeel dat in het bestreden besluit ten onrechte is opgenomen dat de peildatum het moment van het indienen van de aanvraag is. Dat strookt niet met het hierboven weergegeven kader en ook niet met de tekst van de WI 2020/16, waarin is opgenomen dat het moment van binnenkomst van de ouder of de jongvolwassene in Nederland leidend is als eerste peilmoment. Dat betekent dat de minister bij het bepalen of is voldaan aan de tweede voorwaarde in het bestreden besluit is uitgegaan van een onjuist peilmoment. Het bestreden besluit vertoont op dat punt een gebrek. Dat is in het verweerschrift niet hersteld. Daarin is weliswaar het juiste toetsingskader genoemd, maar is niet alsnog de beoordeling verricht of de feitelijke gezinsband is verbroken.
Voorwaarde drie: niet in eigen onderhoud voorzien
8.2.
Eiseres voert met betrekking tot de derde voorwaarde van het jongvolwassenenbeleid aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat zij in haar eigen onderhoud kan voorzien. Er is namelijk jurisprudentie van de Afdeling op dit punt waaruit blijkt dat het verwerven van inkomen nooit alleen tegen iemand kan worden gebruikt, omdat het, zeker in geval van tijdsverloop, logisch zou zijn dat iemand zichzelf staande zal moet gaan houden. Dat staande kunnen houden kan de minister volgens eiseres dan niet tegen de vreemdeling gebruiken. Eiseres wijst in dit kader op de Afdelingsuitspraak van 13 april 2023, onder 5.3. [5] De Afdeling heeft het begrip ‘zelfstandig en moeiteloos handhaven’ daarin verduidelijkt. Hieraan is niet voldaan als een meerderjarig kind slechts noodgedwongen de noodzakelijke stappen heeft ondernomen om zichzelf staande te kunnen houden. Eiseres is van mening dat de minister dat niet heeft betrokken. Verder voert eiseres aan dat in dit verband duidelijk is dat er geen sprake is van vast en regulier werk. Of eiseres kan werken is niet relevant. Eiseres voert ook aan dat het volgen van een opleiding geen waarde heeft bij de beoordeling van het jongvolwassenenbeleid.
8.2.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat uit de Afdelingsuitspraak van 13 april 2023 volgt dat de minister mag aannemen dat de gezinsband is verbroken als het meerderjarig kind zelfstandig is gaan wonen en er ten tijde van de mvv-aanvraag in is geslaagd om zijn leven zelfstandig vorm te geven. Hieraan is niet voldaan als het meerderjarig kind slechts noodgedwongen de noodzakelijke stappen heeft ondernomen om zichzelf staande te kunnen houden. Eiseres is vrijwillig ingetrokken bij een vriendin en niet is gebleken dat zij niet in staat is om te werken en in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Daaruit volgt dat geen sprake is van het slechts noodgedwongen ondernemen van de noodzakelijke stappen om zichzelf staande te kunnen houden. Verder stelt de minister dat eiseres in haar eigen levensonderhoud voorziet, dan wel kan voorzien. Daarbij is niet slechts gekeken naar de vraag of zij nu vast werk en inkomen heeft. De minister heeft meegenomen dat niet voldoende is onderbouwd dat eiseres geld ontvangt van referente. Verder betrekt de minister dat eiseres een opleiding heeft afgerond, enige tijd heeft gewerkt in een kapperszaak, haar familieleden hebben werk en zij stelt zelf werk te zoeken. Eiseres houdt zich zonder hulp van referente al jaren staande. Ook het volgen van een opleiding is één van de aspecten die de minister heeft gewogen om te beoordelen of eiseres feitelijk nog tot het gezin van haar ouder behoort of behoorde. De minister stelt verder dat eiseres er zelf voor heeft gekozen om bij een vriendin te gaan wonen en daar nu nog steeds woont. Daarmee heeft eiseres stappen gezet naar zelfstandigheid, wat een contra-indicatie is voor de toepasselijkheid van het jongvolwassenbeleid.
8.2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister ook met betrekking tot de derde voorwaarde van het jongvolwassenenbeleid het toetsingskader onjuist toegepast. Ten eerste is de minister ook ten aanzien van de derde voorwaarde van het onjuiste peilmoment uitgegaan, namelijk het moment van de aanvraag van referente in Nederland in plaats van de datum van binnenkomst van referente. Ten tweede heeft de minister in zijn besluitvorming niet alle relevante feiten en omstandigheden betrokken bij de vraag of eiseres in haar eigen levensonderhoud voorziet. Uit uitspraken van de Afdeling volgt dat de minister bij het vaststellen van familie- of gezinsleven, waaronder bij het toepassen van het jongvolwassenenbeleid, alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken op het moment van zijn besluit. [6] Bij de beoordeling van het vereiste dat de jongvolwassene niet voorziet in zijn eigen levensonderhoud, dient de minister alle feiten en omstandigheden te betrekken die relevant zijn voor de omstandigheid dat de jongvolwassene werkt. [7] Ook dient de minister te betrekken in hoeverre de jongvolwassene er vrijwillig voor kiest om zich onafhankelijker op te stellen. [8] Uit het verslag gehoor ambtelijke commissie volgt dat de werkzaamheden die eiseres verrichtte om inkomsten te verwerven onregelmatig waren. Eiseres heeft ongeveer een maand gewerkt bij een kapperszaak. De minister heeft deze aard en frequentie van het werk onvoldoende betrokken in de besluitvorming. Door enkel te overwegen dat eiseres in het verleden in haar eigen onderhoud heeft kunnen voorzien en daarmee de ontwikkeling naar volwassenheid heeft doorgemaakt, heeft de minister ook onvoldoende gemotiveerd wat het feit dat eiseres inmiddels niet meer werkt, betekent voor de vraag of zij onder het jongvolwassenenbeleid valt. Het criterium dat de minister hanteert voor de toepassing van het jongvolwassenenbeleid is immers niet of eiseres in haar eigen levensonderhoud kán voorzien, maar of zij dat daadwerkelijk doet. [9]
8.3.
Het beroep is al gegrond vanwege de onjuiste toepassing van het jongvolwassenenbeleid. De rechtbank komt niet toe aan een bespreking van de overige beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

9. Hoewel de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiseres en referente onvoldoende hebben onderbouwd dat sprake is van een familierechtelijke relatie, heeft de minister bij de uitvoering van de 8 EVRM-beoordeling het toetsingskader inzake het jongvolwassenenbeleid onjuist toegepast. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en de minister opdragen om een nieuw besluit te nemen.
9.1.
Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering. De minister moet een nieuw besluit nemen op de aanvraag en daarbij rekening houden met deze uitspraak. [10]
9.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht [11] , omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder bepaalt de rechtbank dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiseres moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 november 2024;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt de minister het griffierecht van € 187,- aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Göbel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
2.WI 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 van het EVRM.
3.Pagina 5 van het bestreden besluit.
9.Zie paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
10.De rechtbank geeft hierbij toepassing aan artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
11.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.