ECLI:NL:RBDHA:2025:23814

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
NL25.27834
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Gambiaanse minderjarige met betrekking tot geloofwaardigheid en leeftijdsregistratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Gambiaanse minderjarige, eiser, die zijn asielaanvraag had ingediend op 26 juli 2023. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als ongegrond, omdat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser deels geloofwaardig werden geacht, maar de opgegeven geboortedatum niet werd gevolgd. Eiser stelde dat hij en zijn oom, die tot de Ahmadiyya-gemeenschap behoren, in Gambia waren aangevallen door leerlingen van de stiefvader van eiser, die imam is. Eiser vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar Gambia. De rechtbank behandelde het beroep op 30 oktober 2025 en concludeerde dat eiser geen procesbelang meer had bij de beoordeling van zijn geboortedatum, aangezien hij inmiddels meerderjarig was. De rechtbank oordeelde dat de gronden van beroep een herhaling waren van de zienswijze en dat verweerder terecht had geconcludeerd dat het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig was. Eiser had tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de problemen met zijn stiefvader en de reden van zijn vertrek uit Gambia. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.27834

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. M.R.F. Berte),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Verweerder heeft met het bestreden besluit van 17 juni 2025 de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2025 op zitting behandeld in Breda. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam 1] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum 1] 2007. Eiser heeft op 26 juli 2023 een asielaanvraag voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Gambia heeft verlaten omdat hij en zijn oom zijn aangevallen door de leerlingen ([naam 2]) van de stiefvader van eiser, die een imam is in Gambia. Eiser en zijn oom behoren tot de Ahmadiyya, en zij zijn aangevallen vanwege het behoren tot deze geloofsgemeenschap. Eisers oom is bij de aanval om het leven gekomen. Bij terugkeer vreest eiser voor [naam 2] van de stiefvader.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. [1] Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser deels geloofwaardig. De door eiser opgegeven geboortedatum wordt door verweerder niet gevolgd. Verweerder verwijst daarbij naar een schouw van de AVIM [2] en de IND [3] waarin is geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is. Bovendien staat eiser in Italië bekend met geboortedatum [datum 1] 2006. Deze datum komt niet overeen met de geboortedatum die eiser in Nederland heeft opgegeven. Verweerder houdt daarom vast aan de aan eiser toegekende geboortedatum van [datum 2] 2006. De problemen met eisers stiefvader vanwege het zijn van Ahmadiyya worden door verweerder ongeloofwaardig geacht. Eisers verklaringen vormen volgens verweerder geen samenhangend en aannemelijk geheel en kunnen in grote lijnen niet als geloofwaardig worden beschouwd. Tot slot komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s).
4. Eiser voert hiertegen het volgende aan. Ten aanzien van de leeftijdsschouwen voert eiser aan dat verweerder onvoldoende toelichting heeft gegeven in hoeverre de gedragingen, verklaringen en uiterlijkheden van eiser duiden op meerderjarigheid. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2025. [4] Eiser benadrukt dat in beide leeftijdsschouwen helemaal niets wordt toegelicht door verweerder waardoor de door verweerder daaraan verbonden conclusies niet inzichtelijk en concludent zijn. Eiser meent dan ook dat verweerder ten onrechte niet uitgaat van de door eiser in Nederland opgegeven geboortedatum van [datum 1] 2007. Ten aanzien van zijn geboortedatum voert eiser aan dat hij in Italië wel heeft geklaagd over de volgens eiser foutieve registratie van zijn geboortedatum. Die zou door de autoriteiten worden aangepast, maar dat is tot op heden niet gebeurd. Eiser heeft dus wel degelijk stappen ondernomen om zijn foutieve geboortedatum in Italië te corrigeren. Daarnaast heeft eiser een originele geboorteakte overgelegd, waaruit blijkt dat hij op [datum 1] 2007 is geboren. Verder benadrukt eiser dat hij pas tijdens het nader gehoor van 6 juli 2025 heeft vernomen dat Bureau Documenten heeft geconcludeerd dat de door hem overgelegde geboorteakte met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. Dit terwijl de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten dateert van 11 november 2024. Als de conclusies van het onderzoek van Bureau Documenten eerder aan eiser bekend waren gemaakt, dat had eiser een contra-expertise kunnen laten uitvoeren. Deze gang van zaken is onzorgvuldig geweest. Eiser merkt bovendien op dat het laten uitvoeren van een contra-expertise niet meer mogelijk was omdat daarmee veel tijd is gemoeid. Daarnaast dient het verzoek om een contra-expertise tijdens de besluitvormingsfase te worden ingediend. Eiser verwijst hierbij naar de Handleiding Vergoeding Buitengewone Kosten. De kosten verbonden aan het laten uitvoeren van een contra-expertise die wordt ingediend terwijl er al een beschikking in eerste aanleg ligt, zijn over het algemeen geen noodzakelijke kosten. Dit betekent dat eiser de kosten van een contra-expertise zelf zal moeten dragen. Ten aanzien van het asielrelaas verwijst eiser naar zijn zienswijze. Daarnaast voert eiser aan dat conform artikel 3.108d Vb [5] de door eiser tijdens de aanmeldgehoor fase afgelegde verklaringen omtrent zijn asielmotieven niet kunnen worden betrokken bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de asielaanvraag. Eiser verwijst naar de uitspraak van rechtbank Den Haag van 9 mei 2025. [6] Verweerder heeft dan ook niet aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij in de verschillende gehoren tegenstrijdig heeft verklaard over de problemen met zijn stiefvader. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij, gelet op zijn leeftijd, wel degelijk de belangrijke aspecten over zijn geloof tijdens het nader gehoor naar voren heeft gebracht en de aanleiding voor het incident heeft geduid.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroepsgrond over de leeftijd. De rechtbank stelt vast dat zowel uitgaande van de door verweerder gehanteerde geboortedatum [datum 2] 2006 als uitgaande van de door eiser opgegeven geboortedatum [datum 1] 2007, eiser weliswaar minderjarig was ten tijde van zijn asielaanvraag maar inmiddels meerderjarig is. Niet in geschil is dat eiser niet meer in de opvang voor minderjarigen mag verblijven. De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van deze beroepsgrond. Dat eiser het belangrijk vindt dat hij wordt geloofd omtrent zijn geboortedatum is begrijpelijk, maar leidt niet tot het oordeel dat procesbelang moet worden aangenomen.
6. Verweerder is voorts niet ten onrechte tot de conclusie gekomen dat het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig is. De rechtbank stelt vast dat de gronden van beroep een herhaling zijn van de zienswijze. Verweerder heeft in het voornemen en in het bestreden besluit uitvoerig gemotiveerd waarom hij het relaas van eiser ongeloofwaardig vindt. Zo heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij in de verschillende gehoren tegenstrijdig heeft verklaard over de problemen met de stiefvader en de reden van eisers vertrek uit Gambia. Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor immers verklaard dat zijn problemen met de stiefvader zien op een geweldsincident tussen eiser, de stiefvader en eisers moeder. In het nader gehoor heeft eiser over zijn problemen echter verklaard dat de leerlingen van de stiefvader eisers oom en hem zouden hebben aangevallen omdat zij Ahmadiyya zijn. Eisers oom zou daarbij om het leven zijn gekomen. Dit is een wezenlijk andere verklaring dan eisers verklaring in het aanmeldgehoor. Dat deze tegenstrijdigheid te wijten zou zijn aan een fout van de tolk, heeft verweerder geen bevredigende verklaring kunnen vinden. In beginsel kan immers worden uitgegaan van de onafhankelijkheid en professionaliteit van de tolk. Bovendien blijkt uit het aanmeldgehoor niet dat eiser de tolk niet heeft kunnen verstaan. Dit is ook niet in de correcties en aanvullingen naar voren gebracht. Nu eiser is geconfronteerd met deze tegenstrijdigheid, mag eisers verklaring omtrent zijn asielmotief uit het aanmeldgehoor wel degelijk betrokken worden bij de beoordeling van zijn asielaanvraag. Verder heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij summier, ongerijmd en tegenstrijdig heeft verklaard over het Ahmadiyya zijn. Zo weet eiser niet wie de stichter is van de Ahmadiyya, benoemt slechts drie verschillen tussen de Ahmadiyya en moslims en stelt verder niets meer te weten over de Ahmadiyya. Van iemand die stelt zijn hele leven Ahmadiyya te zijn, mag worden verwacht dat hij er meer over kan verklaren. Verweerder heeft daarom kunnen concluderen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tot de Ahmadiyya stroming behoort. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij Ahmadiyya is, doet dit afbreuk aan de geloofwaardigheid van de gestelde problemen met de stiefvader. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt dat hij jaren lang met de stiefvader heeft kunnen wonen en naar een Ahmadiyya moskee en school heeft kunnen gaan, terwijl de stiefvader blijkens eisers verklaringen een imam was die Ahmadiyya niet accepteerde en eiser en zijn oom bedreigde en wilde doden. Bovendien heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt waarom de situatie is geëscaleerd en op welke manier dat is gebeurd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de gestelde problemen van eiser in Gambia niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
7. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 december 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
3.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.