Op 16 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De Raad verzocht om de kinderen voorlopig onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de tante moederszijde te verlenen. De kinderrechter had eerder op 3 januari 2025 al een spoedvoorziening getroffen, waarbij de kinderen voorlopig onder toezicht waren gesteld tot 17 januari 2025. Tijdens de zitting op 16 januari 2025 waren de ouders en de tante niet aanwezig, maar de advocaten van de ouders en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling waren wel aanwezig. De kinderrechter overwoog dat er grote zorgen waren over de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen, mede door de psychische problemen van de moeder en de conflicten tussen de ouders. De kinderen verblijven feitelijk in Suriname, maar de kinderrechter oordeelde dat de Nederlandse rechtbank bevoegd was, omdat de kinderen hun hele leven in Nederland hadden gewoond en er een betrokken netwerk aanwezig was. De kinderrechter stelde de kinderen voorlopig onder toezicht tot 3 april 2025, maar wees de machtiging tot uithuisplaatsing af, omdat er onvoldoende informatie was om te bepalen of uithuisplaatsing noodzakelijk was. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.