ECLI:NL:RBDHA:2025:239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
NL24.38594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Algerijnse eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft gehoord

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak. Eiser, een Algerijnse man die sinds 1979 in Nederland verblijft, had een asielaanvraag ingediend die door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door niet adequaat door te vragen naar de huidige situatie in Algerije en de persoonlijke omstandigheden van eiser. Eiser heeft verklaard dat zijn levenswijze en geloofsovertuiging niet in lijn zijn met de gangbare opvattingen in Algerije, en dat hij vreest voor vervolging bij terugkeer. De rechtbank oordeelt dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser geen vrees heeft voor vervolging, en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank draagt de minister op om eiser opnieuw te horen en een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38594

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M.J. van Zantvoort),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Inleiding

Verweerder heeft met het bestreden besluit van 30 september 2024 de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. [1] Aan eiser is voorlopig uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw tot en met uiterlijk 30 maart 2025.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 in Breda op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser is geboren op [datum] 1947 en heeft de Algerijnse nationaliteit.
Hij heeft op 30 januari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij verklaart dat hij in 1979 Algerije heeft verlaten om te studeren in Frankrijk. Hij stelt dat hij in Frankrijk vijftien jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning en op enig moment is hij naar Nederland gekomen. Na 1983 is eiser niet meer teruggekeerd naar Algerije omdat het land onder invloed van Iran veranderde in een streng islamitisch land. Hij kan daarom niet terug naar Algerije omdat zijn levenswijze niet in lijn is met de gebruikelijke opvattingen in Algerije.
Het bestreden besluit
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ook gelooft verweerder dat eisers geloof en levenshouding niet in lijn zijn met de gebruikelijke opvattingen in Algerije. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen vluchteling is als bedoeld in het vluchtelingenverdrag. Atheïsme, afvalligheid of het niet praktiseren van een religie is namelijk niet strafbaar in Algerije. Bovendien is niet (concreet) gebleken dat eiser de drang of motivatie heeft om zijn opvattingen over de islam openlijk te uiten. Dat eiser bij terugkeer voornemens is mensen te overtuigen om niet naar de moskee te gaan en dat hij zich verzet tegen het regime volgt verweerder niet. Eiser heeft dit namelijk pas in zijn zienswijze naar voren gebracht en dat is niet in lijn met zijn verklaringen tijdens het nader gehoor. Anders dan eiser stelt, is hij voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn relaas te vertellen. Verder wordt niet gevolgd dat eiser bij terugkeer problemen zal krijgen vanwege zijn gestelde politieke overtuiging. Eiser heeft immers verklaard niet te weten of hij bij terugkeer problemen verwacht met de Algerijnse autoriteiten. Tot slot heeft eiser Algerije ruim 45 jaar geleden verlaten. Eiser heeft zich gedurende zijn lange verblijf in Nederland niet gemeld voor asiel. Dat doet afbreuk aan zijn vrees. Tot slot is aan eiser voorlopig uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw tot en met uiterlijk 30 maart 2025.
6. Eiser voert daartegen aan dat verweerder ten onrechte zijn asielaanvraag heeft afgewezen. Zijn levenswijze en geloofsovertuiging zijn niet verenigbaar met wat gangbaar is in Algerije. Hij is van plan bij terugkeer in gesprek te gaan met mensen over de wijze waarop met het geloof wordt omgegaan in Algerije vanuit het regime. Er is sprake van een politieke overtuiging. Eiser woont al ruim veertig jaar in het westen waardoor zijn overtuigingen alleen maar sterker zijn geworden en hij gewend is aan de mogelijkheid om zich uit te spreken. Ook in het verleden heeft eiser zich verzet tegen de dictatuur en corruptie in Algerije. Ook toen is getracht hem de mond te snoeren door een oproep voor de militaire dienst toe te sturen terwijl hij vrijgesteld was van militaire dienst. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd over zijn vrees bij terugkeer in relatie tot zijn geloof, de wijze waarop hij daaraan uiting geeft en wil geven en zijn politieke overtuiging. Hij wijst op de samenwerkingsverplichting. Uit het gehoor blijkt voldoende dat de levenswijze van eiser afwijkt van hetgeen gangbaar is in Algerije. Hoewel afvalligheid op zichzelf niet strafbaar is in Algerije, is de islam wel de staatsgodsdienst. Het beledigen van de islam is wel strafbaar alsmede het bekeren van een moslim door een niet-moslim. Eiser legt ter onderbouwing verschillende rapporten over. Hij heeft eerder geen asiel aangevraagd omdat vanwege het rechtmatig verblijf in Frankrijk daar geen reden toe bestond en hij daarna legaal Nederland is ingereisd. Tot slot voert eiser aan dat bij de beoordeling of hij om een humanitaire redenen in het bezit moet worden gesteld van een verblijfsvergunning er ten onrechte alleen is gekeken naar het onrechtmatige verblijf dat eiser in Nederland heeft gehad terwijl eiser op legale wijze naar Nederland is gekomen.
7. Ter zitting heeft eiser zijn grond dat hij ten onrechte niet in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden ingetrokken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
8. Uitgangspunt is dat het aan eiser is om zijn asielrelaas naar voren te brengen. Tegelijkertijd rust op verweerder een samenwerkingsplicht. [2] De vraag of verweerder in een individuele zaak heeft voldaan aan zijn samenwerkingsplicht, dient per geval beantwoord te worden. [3] Een manier om te voldoen aan die plicht is door het voldoende doorvragen over de persoonlijke ervaringen van een vreemdeling in zijn land van herkomst en de situatie waarin de vreemdeling zal komen te verkeren bij terugkeer. Uit de werkinstructie 2021/13 [4] van verweerder volgt dat het nader gehoor zich primair richt op de directe redenen voor het vertrek uit het land van herkomst en/of omstandigheden die na vertrek uit het land van herkomst zijn ontstaan waardoor de vreemdeling niet meer kan terugkeren naar zijn land van herkomst. Aan de hand van wat de vreemdeling verklaart (of de informatie die de vreemdeling niet direct verschaft maar “die je tussen de regels door” leest) [5] stelt de gehoormedewerker verdere vragen. De rechtbank stelt vast dat verweerder tijdens het nader gehoor met name vragen heeft gesteld over eisers ervaringen in Algerije voor zijn vertrek. De rechtbank acht in dat geval van belang dat eiser in 1979 is vertrokken uit Algerije, naar eigen zeggen mede vanwege de gewijzigde situatie in zijn land van herkomst. Uit het gehoor komt voldoende naar voren dat eiser anders denkt dan gebruikelijk is in Algerije. Uit het bestreden besluit blijkt ook dat niet in geschil is dat eisers levenswijze niet in lijn is met wat gangbaar is in Algerije. Het had derhalve op de weg van verweerder gelegen om in het nader gehoor aan eiser vragen te stellen in het licht van de huidige situatie in Algerije, ruim veertig jaar later en hoe eiser voornemens zich in Algerije te gaan gedragen. Ook had verweerder in het nader gehoor nader in moeten gaan op eisers geloofs- en levensovertuiging, of eiser zichzelf als afvallig beschouwd en of hij in het geval van afvalligheid voornemens is om hieraan uiting te geven bij terugkeer naar Algerije. Verweerder heeft dat nagelaten. Dat klemt temeer omdat verweerder in het bestreden besluit tegenwerpt dat uit eisers verklaringen tijdens het nader gehoor niet is gebleken dat eiser de drang of motivatie heeft om zijn opvattingen over de islam openlijk te uiten. Volgens verweerder is daarom niet aannemelijk dat eiser zich bij terugkeer op dusdanige wijze zal uiten dat dat zal leiden tot problemen met de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder niet voldoende heeft doorgevraagd tijdens het nader gehoor naar eisers vrees bij terugkeer naar Algerije
9. In de correcties en aanvullingen [6] op het nader gehoor verklaart eiser aanvullend dat sprake is van afvalligheid, ‘dat hij zal doen wat hij kan om te strijden tegen de moslims’ en dat hij altijd op de ‘Franse manier’ heeft geleefd. Niet gebleken is dat verweerder deze aanvullingen en/of correcties heeft meegenomen terwijl dit indicaties zijn dat, anders dan verweerder stelt, eiser voornemens is om zijn opvattingen over de islam openlijk te uiten. In het bestreden besluit heeft verweerder opgenomen dat poging tot bekering en godslastering wel strafbaar is gesteld. Nu verweerder eiser onvoldoende zorgvuldig heeft gehoord op onder meer deze onderdelen, heeft dat tot gevolg dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder kan immers pas een deugdelijke beoordeling maken of eiser te vrezen heeft voor vervolging in Algerije, indien door verweerder in kaart is gebracht hoe eiser uiting wenst te geven aan zijn geloof- en levensovertuiging in Algerije. Gelet daarop berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering.
10. De stelling van verweerder dat eiser zelf heeft verklaard dat hij niet weet of hij te vrezen heeft bij terugkeer doet niet af aan de samenwerkingsplicht die op verweerder rust. Zoals overwogen is eiser al ruim veertig jaar geleden vertrokken uit Algerije. Het ligt derhalve niet op de weg van eiser om op de hoogte te zijn van de eventuele consequenties van zijn in Algerije afwijkende levenshouding.
11. Gelet op het geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet zonder meer op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft bij terugkeer. Deze beroepsgrond slaagt en het beroep van eiser is gegrond.
12. Wat eiser verder heeft aangevoerd, hoeft, gelet op het bovenstaande, geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

13. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. [7] De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over eisers asielaanvraag te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder zal eiser opnieuw moeten horen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
14. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
15. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 september 2024;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 9 januari 2025 door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www. rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn).
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208.
4.WI 2021/13 Nader gehoor.
5.Paragraaf 4.1 van de WI 2021/13.
6.Van 27 augustus 2024.
7.Algemene wet bestuursrecht.