Geschil13. In geschil is of de aanslagen naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat de verminderingsbeschikking moet worden aangemerkt als de formele uitspraak op bezwaar van eiser tegen de opgelegde aanslagen.
14. Eiser stelt dat de aanslagen overeenkomstig zijn aangifte moeten worden opgelegd. Verder stelt eiser dat het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het recht van eiser op ongestoord genot van eigendom in de zin van in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 1 EP) is geschonden.
15. Verweerder stelt dat de vereiste aangifte niet is gedaan en dat eiser er niet in is geslaagd om te bewijzen dat de aanslagen te hoog zijn. Van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel of artikel 1 EP is volgens verweerder geen sprake.
Beoordeling van het geschil
Verzoek om aan houding en verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling
16. Namens eiser is op 7 oktober 2025 verzocht om aanhouding van de zaak omdat eiser gedetineerd is en hij daardoor beperkt is in het verzamelen van bewijsstukken en overleg met zijn gemachtigde. Ook is in deze brief aangegeven: “
Tot slot wordt opgemerkt dat het de verdediging onduidelijk is of er voor[eiser]
wel transport is aangevraagd voor de zitting(…)
”. De rechtbank heeft dit aanhoudingsverzoek bij bericht van 7 oktober 2025 afgewezen. Daarbij is vermeld dat eiser niet verplicht is te verschijnen ter zitting en als hij aanwezig wil zijn de gemachtigde zich tot de directeur van de penitentiaire inrichting (PI) kan wenden. Aan het begin van de zitting is namens eiser nogmaals verzocht om aanhouding van de zaak, omdat eiser geen gemachtigde heeft kunnen vinden die hem op fiscaal vlak kan bijstaan en hij zelf aanwezig wenst te zijn op de zitting. De rechtbank heeft beide verzoeken afgewezen omdat de belangen bij voortgang van de procedure prevaleren boven het door eiser gestelde belang bij aanhouding van de zaak. Eiser heeft ruimschoots de gelegenheid gehad om een fiscale gemachtigde te zoeken aangezien het beroep op 23 mei 2024, bijna anderhalf jaar geleden, door eiser is ingediend. Ook heeft hij ruimschoots gelegenheid gehad om bewijsstukken in te dienen of had hij eerder aan kunnen geven dat hij daarvoor meer tijd nodig had. Op 3 september 2025 is eiser uitgenodigd voor de zitting. Door pas op 7 oktober, twee dagen voor de zitting, de rechtbank voor het eerst te informeren over de detentie van eiser, zonder een uitdrukkelijk verzoek om zijn aanwezigheid ter zitting, maar bovenal zonder daarbij zijn daadwerkelijke verblijfplaats te vermelden, heeft de rechtbank geen officieel verzoek kunnen doen bij de desbetreffende PI om zo mogelijk te maken dat eiser aanwezig kan zijn op de zitting. Dit komt voor rekening van eiser.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
17. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt een beroep ongegrond verklaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Volgens vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven.
18. Gelet op het bedrag van € 18.212,54 dat eiser volgens de bankafschriften per saldo (€ 37.252,44 minus € 19.039,90) uit autohandel heeft verkregen en de door eiser niet weersproken constatering van verweerder dat eiser € 15.000 uit werkzaamheden als stoffeerder heeft verkregen, welke bedragen eiser niet heeft aangegeven, heeft verweerder reeds aannemelijk gemaakt dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De volgens de ingediende aangifte IB/PVV verschuldigde belasting is zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager dan de werkelijk verschuldigde belasting. Eiser moet zich hiervan ook bewust zijn geweest. Omdat de vereiste aangifte niet is gedaan, wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard en moet eiser doen blijken dat verweerder de aanslagen naar te hoge bedragen heeft vastgesteld.
19. De omkering en verzwaring van de bewijslast laat onverlet dat een aanslag niet naar willekeur mag worden vastgesteld, maar moet berusten op een redelijke schatting.
Verweerder heeft het resultaat uit overige werkzaamheden geschat op € 100.000 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 50.203. Ter onderbouwing van deze schatting heeft verweerder er mede op gewezen dat eiser blijkens door hem afgelegde verklaringen in het strafrechtelijk onderzoek contante inkomsten uit autohandel moet hebben genoten.
20. Verweerder heeft aan de hand van de bankrekeningen van eiser vastgesteld welke inkomsten en uitgaven eiser via de bank heeft genoten c.q. gedaan ten behoeve van deze autohandel. Het resultaat heeft verweerder vervolgens berekend op € 18.212,54. Verder heeft verweerder gewezen op diverse betalingen die zijn gedaan op de bankrekening van eiser van in totaal € 50.250 waarvan de aard van deze betalingen onbekend is. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de verklaring die eiser daar over heeft afgelegd, ook de inkomsten uit de werkzaamheden als stoffeerder van € 15.000 als resultaat uit overige werkzaamheid in aanmerking genomen. Dit (totaal) bedrag heeft hij afgerond naar € 100.000 aangezien hij gelet op de verklaringen van eiser ervan uitgaat dat eiser ook in 2020 contante inkomsten uit autohandel heeft genoten. Gelet op de door verweerder gegeven toelichting op de hiervoor genoemde bedragen, acht de rechtbank de door verweerder gemaakte schatting van het resultaat uit overige werkzaamheden van € 100.000 redelijk.
21. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op eisers verklaringen over de inkomsten uit contante betalingen van autohandel, het aantreffen van € 29.370 aan contant geld in de woning van eiser in 2017 en de verklaringen van eiser dat hij contant geld beschikbaar heeft voor de autohandel, het ook geen onredelijke schatting dat eiser op 1 januari 2020 een bedrag van € 50.000 contant geld ter beschikking had dat als box 3 vermogen kwalificeert. De rechtbank merkt ten overvloede op dat indien de forfaitaire heffing van box 3 in 2020 hoger uitkomt dan het werkelijke rendement van eiser, ingevolge het (zogenaamde) kerstarrest van de Hoge Raadrechtsherstel moet worden geboden door voor het jaar 2020 alleen dat werkelijke rendement (waaronder huurpenningen en de waardestijging van onroerende zaken) in de heffing te betrekken. Eiser heeft niet gesteld dat zijn werkelijk behaalde rendement minder bedraagt dan de forfaitaire heffing.
22. Eiser heeft met wat hij heeft aangevoerd niet doen blijken dat de aanslagen naar te hoge bedragen zijn opgelegd. Eiser heeft gesteld dat de bedragen van de bankrekeningen die verweerder heeft belast als ROW zijn verkregen door verkoop van privé-eigendommen (auto’s, boot, racefietsen en terrasmeubelen) die niet waren bestemd voor de handel in goederen om winst mee te behalen. Eiser heeft daarbij drie korte schriftelijke verklaringen van derden en een aantal huurovereenkomsten overgelegd. Verweerder heeft de stelling van eiser met de schriftelijke verklaringen van derden en de huurovereenkomsten gemotiveerd betwist en aangegeven dat en waarom deze niet kloppen. Van een plausibele, voldoende onderbouwende en verifieerbare, verklaring van eiser is dan ook geen sprake is.
23. Eiser heeft aangevoerd dat het opleggen van de aanslagen in strijd is met het recht op ongestoord genot van eigendom zoals neergelegd in artikel 1 EP omdat deze aanslagen disproportionele gevolgen voor het huishouden van eiser hebben en hem in een onevenredig zware financiële positie plaatsen. Eiser heeft deze standpunten niet nader onderbouwd. Het is de rechtbank niet gebleken dat de aanslagen zouden leiden tot een schending van artikel 1 EP op individueel niveau.
Zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel
24. Eiser stelt dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel heeft geschonden
,omdat de onderbouwing van de uitspraak op bezwaar te summier is. Er wordt niet ingegaan op de specifieke bezwaren van eiser ten aanzien van de schatting van € 100.000 (resultaat uit overige werkzaamheden) en € 50.000 (box 3). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd. Van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur acht de rechtbank geen sprake.
25. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat de belastingrente in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
26. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
27. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.