ECLI:NL:RBDHA:2025:24137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
NL25.60024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en onrechtmatige vrijheidsontneming in vreemdelingenzaak

Op 17 december 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortduren van de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 27 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft op 16 december 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door mr. D. Kupelian en de minister door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld met betrekking tot het opnieuw verzenden van vingerafdrukken, die essentieel waren voor het uitzettingsproces. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanaf 27 november 2025 en heeft het beroep gegrond verklaard. Eiser heeft recht op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, vastgesteld op € 2.000,-, en de minister is veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.814,- zijn vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.60024

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Palanciyan),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Met het besluit van 27 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft op 8 december 2025 een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop op 9 december 2025 gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Kupelian, als waarnemer voor zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 17 november 2025 [1] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 12 november 2025.
Heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld?
3. Eiser is van Marokkaanse nationaliteit. Hij betoogt dat het voortduren van de bewaring onrechtmatig is, omdat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. Hiertoe voert eiser aan dat de Marokkaanse autoriteiten al op 21 november 2025 hebben verzocht om nieuwe vingerafdrukken te versturen, maar de minister dat nog steeds niet heeft gedaan, terwijl er tussentijds wel is gerappelleerd en een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden.
3.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het voortgangsrapport blijkt dat de minister op 21 november 2025 bericht heeft ontvangen van de vertegenwoordiger van het Marokkaanse consulaat in Den Bosch, waarin staat dat de geleverde vingerafdrukken niet bruikbaar zijn gebleken voor het dactyloscopisch onderzoek in Rabat. De regievoerder is daarop verzocht om nieuwe originele vingerafdrukken te verzorgen.
3.2.
Op de zitting is aan de minister gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot het opnieuw verzenden van de vingerafdrukken van eiser, omdat hierover niets uit het voortgangsrapport blijkt. De gemachtigde van de minister heeft op de zitting verklaard dat op 26 november 2025 nieuwe vingerafdrukken van eiser zijn afgenomen. Tevens is op de zitting door de minister verklaard dat deze nieuwe vingerafdrukken die dag, dus op 16 december 2025, per aangetekende post verstuurd zouden worden naar het consulaat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister hiermee onvoldoende voortvarend gehandeld. De minister heeft immers vanaf 26 november 2025 tot 16 december 2025, 20 dagen, gewacht met het opnieuw versturen van bruikbare vingerafdrukken naar het consulaat, terwijl deze essentieel waren voor het voortzetten van het uitzettingsproces. Hiervoor is ook geen geldige reden gegeven zodat de rechtbank dit onvoldoende voortvarend acht. Dat uit het voortgangsrapport blijkt dat de minister op 27 november 2025 een rappel heeft verstuurd naar de Marokkaanse vertegenwoordiging en dat op 2 december 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden maakt dat niet anders. Zonder nieuwe vingerafdrukken hadden die activiteiten immers geen zin. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt en de bewaring moet worden opgeheven.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 27 november 2025 onrechtmatig.
5. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 20 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 20 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 2.000,-.
6. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.000,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Göbel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.