ECLI:NL:RBDHA:2025:24293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
NL25.6057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. De minister van Asiel en Migratie had de asielaanvraag van eiser afgewezen op 3 februari 2025, met de motivering dat deze kennelijk ongegrond was op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat eiser op 11 februari 2025 met onbekende bestemming is vertrokken, waardoor er geen procesbelang meer zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen recente informatie is over het contact tussen eiser en zijn gemachtigde na de melding van vertrek. De gemachtigde heeft aangegeven dat hij in december 2024 voor het laatst contact heeft gehad met eiser en dat er sindsdien geen contact is geweest over de beroepsprocedure. De rechtbank concludeert dat eiser geen rechtens te beschermen belang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit, en verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.6057
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. M.H.S. Volker).

Procesverloop

1. De minister heeft met het besluit van 3 februari 2025 (het bestreden besluit) de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond vanwege de toepasselijkheid van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Ook is een besluit tot signalering voor de duur van tien jaar opgelegd.
2. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt voorop dat eisers beroep gaat over het verzoek dat hij gedaan heeft om internationale bescherming in Nederland. De minister heeft de rechtbank op
4 november 2025 bericht dat eiser op 11 februari 2025 met onbekende bestemming is vertrokken (de MOB-melding). Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser meegedeeld dat eiser in Engeland verblijft. De rechtbank zal daarom eerst de vraag beantwoorden of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) blijkt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt, zonder te laten weten aan de bevoegde autoriteiten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit gegaan kan worden dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem in eerste instantie gezochte bescherming in Nederland. De bestuursrechter zal voorzichtig moeten omgaan met het niet- ontvankelijk verklaren van een beroep op basis van een MOB-melding. Zolang de gemachtigde contact heeft met de vreemdeling, mag ervan worden uitgegaan dat de vreemdeling belang heeft bij zijn procedure om een verblijfsrecht in Nederland te verkrijgen. Een vreemdeling heeft belang bij zijn beroep als uit recente informatie van zijn
gemachtigde van na de MOB-melding blijkt dat er nog contact wordt onderhouden met de vreemdeling over de procedure. Dit is alleen anders als er andere concrete aanknopingspunten zijn dat een vreemdeling geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland of dat hij anderszins geen actueel en reëel belang meer heeft. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit een verblijf van de vreemdeling in het buitenland. Een verblijf buiten Nederland betekent niet onder alle omstandigheden dat het procesbelang is komen te vervallen. Een vreemdeling kan hiervoor namelijk een goede reden hebben. De bestuursrechter zal dus, als er concrete aanknopingspunten zijn terwijl de gemachtigde nog contact heeft met de vreemdeling, eerst bij de gemachtigde navraag moeten doen naar de relevante feiten en omstandigheden alvorens te concluderen dat het procesbelang ontbreekt.1
5. De rechtbank oordeelt dat ervan uit kan worden gegaan dat eiser geen prijs meer stelt op beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De volgende omstandigheden zijn daarvoor redengevend.
6. Naar aanleiding van de MOB-melding van 4 november 2025, heeft de rechtbank bij brief van 5 november 2025, onder verwijzing naar de rechtspraak van de Afdeling (zie onder 4), vragen gesteld aan de gemachtigde van eiser over waarom eiser uit de opvang is vertrokken en waar hij nu verblijft. Ook is gevraagd hoe zijn vertrek zich verhoudt tot de wens om bescherming in Nederland. Verder is gevraagd wanneer de gemachtigde van eiser, na zijn vertrek uit de opvang, contact met hem heeft gehad over de procedure en of er andere relevante feiten en omstandigheden zijn. De gemachtigde van eiser heeft hier bij bericht van op 6 november 2025 op geantwoord dat de opvang volgens eiser overvol en onrustig was, en dat hij daarna bij vrienden verbleef. Eiser zou nog wel de wens hebben om bescherming in Nederland te krijgen en er zou als laatst in augustus contact zijn geweest. Verder noemt de gemachtigde van eiser als belang dat als het beroep niet wordt behandeld een onjuist besluit vast staat.
7. De gemachtigde van eiser heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij in december 2024 voor het laatst zelf contact heeft gehad met eiser over deze beroepsprocedure, ten tijde van het indienen van de correcties en aanvullingen op het nader gehoor. Daarna zou eiser in augustus 2025 voor het laatst contact hebben gehad met het kantoor van de gemachtigde, over een andere procedure. De gemachtigde van eiser heeft hem toen niet zelf gesproken. Verder heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat hij via een voormalig medewerker van het ASKV heeft vernomen dat eiser inmiddels in Engeland is. Het is onduidelijk hoelang hij daar al is.
8. De rechtbank overweegt dat er geen recente informatie aanwezig is van na de MOB-melding waaruit blijkt dat nog contact wordt onderhouden met eiser over de onderhavige beroepsprocedure. Uit de verklaringen van de gemachtigde op de zitting en de aanwezige gegevens in het procesdossier blijkt dat het laatste contact van eiser met zijn gemachtigde over deze beroepszaak dateert van december 2024. Zij hebben het toen over de correcties en aanvullingen gehad. Het kantoor van de gemachtigde van eiser heeft ongeveer drie maanden vóór de zitting van 13 november 2025 nog contact gehad met eiser, namelijk in augustus 2025. Dit betrof echter geen contact tussen eiser en zijn gemachtigde en ging bovendien niet over deze beroepsprocedure. Na het bestreden besluit van 3 februari 2025 heeft de gemachtigde van eiser alleen contact gehad met het ASKV, maar niet met eiser zelf.
1. Uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662, r.o. 2.7.
Het is pas op de dag van de zitting voor de gemachtigde van eiser via de voormalig medewerker van het ASKV duidelijk geworden dat eiser in Engeland verblijft en het is onduidelijk hoelang hij daar al verblijft en wat hiervoor de reden is.
9. De rechtbank concludeert, op grond van het voorgaande in samenhang bezien, dat ervan uit gegaan kan worden dat eiser geen rechtens te beschermen belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Om deze reden zal het beroep niet-ontvankelijk verklaard worden.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, voorzitter, en mr. S.G.M. van Veen en mr. D. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 december 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.