ECLI:NL:RBDHA:2025:2430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL25.4723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Somalische nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De eiser heeft op 8 november 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar uit Eurodac-onderzoek bleek dat hij eerder op 22 november 2023 in Duitsland om internationale bescherming had verzocht. Duitsland heeft het verzoek om terugname op 9 januari 2025 geaccepteerd, waardoor de verantwoordelijkheid van Duitsland voor de asielaanvraag van eiser vaststaat. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet kan vertrouwen op de Duitse autoriteiten en dat zijn medische en psychische problemen onvoldoende worden gewaarborgd in Duitsland.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet heeft aangetoond dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is op zijn situatie. De Duitse autoriteiten hebben bovendien gegarandeerd dat eiser de mogelijkheid krijgt om in Duitsland een nieuw asielverzoek in te dienen. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Duitsland onevenredig hard zou zijn. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en de beslissing van de minister om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen bevestigd.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding, en de uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4723

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2006. Hij heeft op 8 november 2024 een asielaanvraag in Nederland gedaan.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. [2] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 22 november 2023 in Duitsland om internationale bescherming heeft verzocht. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening [3] de Duitse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen. Op 9 januari 2025 heeft Duitsland het verzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid en onder c, van de Dublinverordening. Hiermee staat de verantwoordelijkheid van Duitsland vast.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarnaast vreest eiser na overdracht direct te worden uitgezet naar zijn land van herkomst. Verder is de zorg in Duitsland onvoldoende gewaarborgd, gelet op zijn medische en psychische problematiek. In dit verband doet eiser een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening, omdat het niet in het belang van eiser is om te worden overgedragen aan Duitsland. Eiser heeft geen vertrouwen in de Duitse autoriteiten gelet op zijn eerdere ervaringen. De overdracht aan Duitsland getuigt van onevenredige hardheid.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Ten aanzien van Duitsland mag verweerder in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is bevestigd door de Afdeling [4] bij uitspraak van 6 mei 2024. [5] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet vanuit kan worden gegaan. Eiser is daar niet in geslaagd.
5. Met het claimakkoord garanderen de Duitse autoriteiten voorts dat eiser de mogelijkheid krijgt om in Duitsland een nieuw asielverzoek in te dienen. Eiser kan in de Dublinprocedure geen beroep (meer) doen op het (indirect) refoulementbeginsel wanneer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt onder andere uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023 [6] en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024 [7] .
6. Ten aanzien van de gestelde medische en psychische klachten van eiser heeft verweerder terecht overwogen dat eiser zijn gestelde klachten niet heeft onderbouwd met documenten. Verder is niet gebleken dat eiser in Duitsland geen medische zorg kan krijgen. Zo heeft hij verklaard dat hij gedurende zijn asielprocedure in Duitsland meerdere afspraken heeft gehad bij een medische instantie. [8] Daarbij zijn geen aanwijzingen dat Nederland het meest aangewezen land is voor de medische behandeling van eiser. Niet is gebleken dat eiser onder een medische behandeling staat, dan wel dat hij een medische behandeling nodig heeft die hij alleen in Nederland kan krijgen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat de noodzakelijke medische zorg voor eiser beschikbaar is in Duitsland. Indien eiser vindt dat Duitsland zijn verplichtingen niet nakomt, ligt het op zijn weg om daarover in Duitsland te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken.
7. Tot slot heeft eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat de overdracht aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Verweerder heeft dan ook de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 februari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.ECLI:EU:C:2023:934.
8.Rapport aanmeldgehoor Dublin, p. 8.