7.2.De toenmalige staatssecretaris heeft aan de Kamer het volgende geantwoord:
“Gelet op recente informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zie ik dat dit niet geldt voor jezidi’s die uit andere delen van Irak naar de KAR zijn gevlucht. De ontheemde jezidi’s hebben het bovengemiddeld zwaar in de KAR. Dat betekent dat voor jezidi’s die afkomstig zijn uit andere delen van Irak en die zijn gevlucht naar de KAR en daar voor hun komst naar Nederland verbleven hebben, ik bij de beoordeling van hun asielaanvraag de KAR niet (langer) aanmerk als hun normale woon- of verblijfplaats.”
8. Eisers betogen in hun beroepschrift dat de omstandigheden in het tentenkamp waar zij verbleven naar de plaatselijke maatstaven gemeten niet als normaal zijn aan te merken. De rechtbank leest in de bestreden besluiten geen verwijzing naar (recente) informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin een ander beeld wordt geschetst dan in de onder 7.2. opgenomen reactie. Dit klemt, nu er in 2019 juist op basis van de informatie van dit ministerie voor de situatie die eisers hebben geschetst, is besloten de KAR niet aan te merken als normale woon- of verblijfplaats.
9. De rechtbank leest in de bestreden besluiten van 4 september 2025 enkel dat nergens uit blijkt dat er in het kamp waar eisers hebben verbleven geen basisvoorzieningen zijn. In het in beroep overgelegde document van Vluchtelingenwerk van 19 juni 2025 kan een kritische noot worden gelezen bij dit standpunt:
“Ontheemden in de kampen leefden in overbevolkte omstandigheden, in onderkomens of in tenten die niet geschikt zijn voor langdurig verblijf en die onvoldoende bescherming boden tegen extreme weersomstandigheden en brandgevaar. (…) In de kampen was de toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en andere basisvoorzieningen beperkt. (…) Vele ontheemden hadden moeite om toegang te krijgen tot werk en waren kwetsbaar voor voedselonzekerheid. Armoede was wijdverbreid. Velen -met name in de kampen in Duhok- waren afhankelijk van humanitaire hulp, die in de verslagperiode echter afnam als gevolg van lage financiering en de geleidelijke overdracht van verantwoordelijkheid aan de regering.(…)
In een rapport van onder andere de Yale Universiteit (…) staat dat er op dit moment nog ongeveer 200.000 ontheemde jezidi’s in de kampen verblijven. De kampen zijn ernstig overbevolkt en middelen, waaronder medische voorraden en voedzaam voedsel zijn schaars. De toegang tot voedzaam voedsel is onregelmatig en onvoldoende om te voldoen aan de voedingsbehoeften van de bevolking in de kampen, vooral voor kinderen en ouderen die een verhoogd risico lopen op ondervoeding. Voedselonzekerheid zal alleen maar een groter probleem worden naarmate de financiering door internationale organisaties afneemt (…).”
10. Gelet op het voorgaande is onvoldoende gemotiveerd waarom van eisers, afkomstig uit een kamp in Duhok, kan worden gezegd dat zij daar worden geacht hun normale woon- en verblijfplaats te hebben. De rechtbank mist een gedegen onderbouwing van de minister aan de hand van landeninformatie.
11. De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Bij de nieuw te nemen besluiten dient de minister rekening te houden met hetgeen hiervoor is overwogen, waaronder landeninformatie, alsook de in deze procedure ingebrachte verklaring van de jeugdbeschermer van Nidos van 11 december 2025.
12.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-, en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudononimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.