ECLI:NL:RBDHA:2025:24349

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
NL25.43193 en NL25.43194
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Jezidi's uit Irak en de beoordeling van hun normale woon- of verblijfplaats

Deze uitspraak betreft de afwijzing van asielaanvragen van twee Jezidi's, die in 2014 uit de regio Sinjar in Irak zijn gevlucht en tot hun vertrek in 2022 in ontheemdenkampen in de provincie Duhok hebben verbleven. De minister van Asiel en Migratie heeft hun aanvragen op 4 september 2025 afgewezen, met het argument dat het tentenkamp waar zij verbleven als hun normale woon- of verblijfplaats kan worden beschouwd. De rechtbank heeft deze afwijzing echter niet deugdelijk gemotiveerd geacht. Tijdens de zitting op 15 december 2025 heeft eiseres verklaard dat het leven als Jezidi in Irak zwaar is, met discriminatie en mensonwaardige behandeling als gevolg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn standpunt en dat de omstandigheden in het tentenkamp niet als normaal kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de minister opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de eisers tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.43193 en NL25.43194

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] , eiseres,

geboren op [geboortedatum 1] ,
[naam 2] ,eiser,
geboren op [geboortedatum 2] ,
van Iraakse nationaliteit,
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. D.L. Boer).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvragen van eisers als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Eisers zijn jezidi’s en zijn in 2014 uit de regio Sinjar gevlucht. Zij hebben tot hun vertrek in 2022 in ontheemdenkampen in de provincie Duhok verbleven. De minister stelt zich op het standpunt dat het laatste tentenkamp waar zij hebben verbleven is te beschouwen als de normale woon- of verblijfplaats.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat dit standpunt niet deugdelijk is gemotiveerd. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eisers hebben op 2 april 2023 aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met de besluiten van 4 september 2025 deze aanvragen afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van 4 september 2025 (hierna: de bestreden besluiten).
2.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 december 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, een tolk, hun gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiseres heeft tijdens het nader gehoor naar voren gebracht dat het leven als jezidi in Irak zwaar is. Zij heeft verklaard daar te worden gediscrimineerd en mensonwaardig te worden behandeld. Als voorbeeld noemt zij dat zij niet in een bakkerij kon werken, omdat alles wat jezidi aanraken als onrein wordt gezien, en dat zij voor schoonmaakwerk is geweigerd, omdat zij geen hoofddoek wil dragen. Volgens eiseres is de situatie in de kampen erbarmelijk. Haar broertje heeft soortgelijke verklaringen afgelegd. Zij zijn daarom -via Griekenland [2] - naar Nederland gereisd.
De bestreden besluiten4. De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig. Ook acht de minister geloofwaardig dat eisers in Irak werden gediscrimineerd omdat zij jezidi’s zijn. De minister verlangt van eisers evenwel dat zij terugkeren naar het ontheemdenkamp. Volgens de minister blijkt nergens uit dat in het tentenkamp waar zij hebben verbleven geen basisvoorzieningen zijn.
Oud beleid
5. De rechtbank ziet in het door eisers gevoerde betoog geen grond voor het oordeel dat de minister oud beleid had moeten toepassen. [3]
Toetsingskader normale woon- of verblijfplaats6. Daarmee spitst het geschil zich toe op de vraag of het tentenkamp waar eisers laatstelijk verbleven ten onrechte is aangemerkt als normale woon- of verblijfplaats.
6.1.
Aan de omstandigheid dat eisers vanuit de regio Sinjar zijn gevlucht naar een tentenkamp in de provincie Duhok komt geen doorslaggevende betekenis toe. Van belang is voornamelijk hoe lang en onder welke omstandigheden zij in deze provincie hebben verbleven. [4]
6.2.
Bij het ontbreken van een beleidsregel of werkinstructie over hoe je tegen die omstandigheden aan moet kijken neemt de rechtbank als uitgangspunt het kader zoals dat destijds door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is geschetst:
“Van belang bij de vraag of een gebied waar een jezidi heeft verbleven aangemerkt wordt als de normale woon- of verblijfplaats is of de jezidi daar naar lokale maatstaven gemeten op een normaal niveau heeft kunnen functioneren.” [5]
Situatie anno 2019
7. In 2019 werd vorenstaande vraag door zowel de UNHCR als de staatssecretaris negatief beantwoord voor jezidi’s die zijn gevlucht naar tentenkampen in de KAR.
7.1.
De UNHCR heeft in een brief uit 2019 het volgende neergelegd:
“UNHCR does not consider internally displaced persons’ camps in the Kurdistan Region of Iraq (KR-I) as places of permanent settlement/habitual (place of) residence (“normale woon- of verblijfplaats).” [6]
7.2.
De toenmalige staatssecretaris heeft aan de Kamer het volgende geantwoord:
“Gelet op recente informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zie ik dat dit niet geldt voor jezidi’s die uit andere delen van Irak naar de KAR zijn gevlucht. De ontheemde jezidi’s hebben het bovengemiddeld zwaar in de KAR. Dat betekent dat voor jezidi’s die afkomstig zijn uit andere delen van Irak en die zijn gevlucht naar de KAR en daar voor hun komst naar Nederland verbleven hebben, ik bij de beoordeling van hun asielaanvraag de KAR niet (langer) aanmerk als hun normale woon- of verblijfplaats.” [7]
Situatie anno nu
8. Eisers betogen in hun beroepschrift dat de omstandigheden in het tentenkamp waar zij verbleven naar de plaatselijke maatstaven gemeten niet als normaal zijn aan te merken. De rechtbank leest in de bestreden besluiten geen verwijzing naar (recente) informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin een ander beeld wordt geschetst dan in de onder 7.2. opgenomen reactie. Dit klemt, nu er in 2019 juist op basis van de informatie van dit ministerie voor de situatie die eisers hebben geschetst, is besloten de KAR niet aan te merken als normale woon- of verblijfplaats. [8]
9. De rechtbank leest in de bestreden besluiten van 4 september 2025 enkel dat nergens uit blijkt dat er in het kamp waar eisers hebben verbleven geen basisvoorzieningen zijn. In het in beroep overgelegde document van Vluchtelingenwerk van 19 juni 2025 kan een kritische noot worden gelezen bij dit standpunt:
“Ontheemden in de kampen leefden in overbevolkte omstandigheden, in onderkomens of in tenten die niet geschikt zijn voor langdurig verblijf en die onvoldoende bescherming boden tegen extreme weersomstandigheden en brandgevaar. (…) In de kampen was de toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en andere basisvoorzieningen beperkt. (…) Vele ontheemden hadden moeite om toegang te krijgen tot werk en waren kwetsbaar voor voedselonzekerheid. Armoede was wijdverbreid. Velen -met name in de kampen in Duhok- waren afhankelijk van humanitaire hulp, die in de verslagperiode echter afnam als gevolg van lage financiering en de geleidelijke overdracht van verantwoordelijkheid aan de regering. [9] (…)
In een rapport van onder andere de Yale Universiteit (…) staat dat er op dit moment nog ongeveer 200.000 ontheemde jezidi’s in de kampen verblijven. De kampen zijn ernstig overbevolkt en middelen, waaronder medische voorraden en voedzaam voedsel zijn schaars. De toegang tot voedzaam voedsel is onregelmatig en onvoldoende om te voldoen aan de voedingsbehoeften van de bevolking in de kampen, vooral voor kinderen en ouderen die een verhoogd risico lopen op ondervoeding. Voedselonzekerheid zal alleen maar een groter probleem worden naarmate de financiering door internationale organisaties afneemt (…).”
10. Gelet op het voorgaande is onvoldoende gemotiveerd waarom van eisers, afkomstig uit een kamp in Duhok, kan worden gezegd dat zij daar worden geacht hun normale woon- en verblijfplaats te hebben. De rechtbank mist een gedegen onderbouwing van de minister aan de hand van landeninformatie.
11. De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb [10] . Bij de nieuw te nemen besluiten dient de minister rekening te houden met hetgeen hiervoor is overwogen, waaronder landeninformatie, alsook de in deze procedure ingebrachte verklaring van de jeugdbeschermer van Nidos van 11 december 2025.
12.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-, en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt de minister op binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudononimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.In het besluit van eiseres staat dat uit onderzoek in Griekenland is gebleken dat de Griekse autoriteiten hebben besloten om haar een Vluchtelingenstatus toe te kennen.
3.Zie ook: de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van
4.Zie: de uitspraak van de ABRvS van 18 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:357.
5.Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel, nr. 3344 en 3345.
6.ECLI:NL:RBDHA:2025:1393, r.o. 7.4 (usp door eisers aangehaald op blz. 3 van het beroepschrift).
7.Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel, nr. 3344 en 3345.
8.Zie ook: de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 november 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:22152, r.o. 11.6
9.Onder verwijzing naar het Ambtsbericht Irak 2023, blz. 92-93 (periode: oktober ’21-september ’23).
10.Algemene wet bestuursrecht.