In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 december 2025 wordt het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 27 mei 2025 behandeld. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van de opposant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van derdelanders per 4 maart 2024 rechtsgeldig was beëindigd. De opposant, vertegenwoordigd door mr. A.J. de Boer, stelde dat deze beslissing onterecht was en dat er motiveringsgebreken waren in de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft het verzet op 10 december 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de opposant als de gemachtigde van de Minister van Asiel en Migratie aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de eerdere uitspraak niet in stand kan blijven vanwege tegenstrijdigheden in de motivering. Het verzet wordt gegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak van 27 mei 2025 vervalt en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond voor die uitspraak. De rechtbank oordeelt ook dat het beroep van de eiser ongegrond is, maar dat de opposant recht heeft op vergoeding van proceskosten, die zijn vastgesteld op € 907,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen hoger beroep mogelijk tegen de beslissing op het verzet, maar wel tegen de beslissing op het beroep.