ECLI:NL:RBDHA:2025:24553

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2025
Publicatiedatum
19 december 2025
Zaaknummer
NL25.59728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring in asielprocedure met betrekking tot lp-aanvraag zonder medeweten van eiser

Op 19 december 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Tadzjiekse eiser, die in het kader van zijn asielprocedure was opgelegd. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 3 december 2025 was genomen, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 december 2025, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De eiser betwistte de betrouwbaarheid van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling, omdat hij stelde dat hij niet goed werd bijgestaan door de tolk. De rechtbank oordeelde echter dat er geen communicatieproblemen waren en dat de eiser voldoende was gehoord.

De eiser voerde aan dat hij en zijn gemachtigde niet betrokken waren bij een eerdere lp-aanvraag die in 2024 was gedaan, wat volgens hem in strijd was met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank stelde vast dat de minister inderdaad zonder medeweten van de eiser en zijn gemachtigde de lp-aanvraag had ingediend, maar dat dit niet ter beoordeling lag bij de bewaringsrechter. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank wees het beroep van de eiser ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.59728

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 december 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1972 en de Tadzjiekse nationaliteit te hebben.
Gehoor voorafgaand aan de maatregel
2. Eiser stelt dat hij tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is bijgestaan door een tolk in een taal die hij niet begrijpt. Het rapport van dit gehoor is daarom niet betrouwbaar.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser voorafgaand aan de oplegging van de maatregel is gehoord met behulp van een tolk Russisch. Het uitgangspunt is dat het gehoor dient plaats te vinden in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal. Daar is aan voldaan zolang er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de vreemdeling is gehoord in een taal die hij zodanig gebrekkig beheerst dat hij niet of onvoldoende in staat was de gestelde vragen te beantwoorden en dat hij zich daarom voorafgaande aan zijn inbewaringstelling niet genoegzaam heeft kunnen doen horen. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij het gehoor in grote lijnen heeft verstaan. Uit het rapport van het gehoor blijkt niet van communicatieproblemen tussen eiser en de tolk en eiser heeft meerdere keren aangegeven dat wat hem verteld werd te begrijpen. Ook tijdens het vertrekgesprek op 5 december 2025 is eiser bijgestaan door een tolk Russisch. Desgevraagd heeft eiser in dat gesprek verklaard dat hij de telefonische tolk goed kon verstaan en begrijpen. Verder heeft hij verklaard dat hij naast Russisch alleen Tadzjieks en een beetje Nederlands spreekt, wat impliceert dat hij Russisch spreekt. Tot slot heeft eiser desgevraagd geantwoord alles begrepen te hebben en verder geen vragen te hebben. Gelet op het voorgaande wordt eiser dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat hij is gehoord in een taal die hij niet begrijpt.
Lp [2] -aanvraag
4. Eiser stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 19 november 2025 [4] , dat zijn gemachtigde en hijzelf ten onrechte niet betrokken waren bij de lp-aanvraag die in 2024 is gedaan. Ook heeft verweerder hen niet betrokken voordat op 4 december 2025 aan de autoriteiten van Tadzjikistan is gevraagd of de lp-toezegging nog geldig is. Verweerder had moeten weten dat dit niet conform de Afdelingsuitspraak is. Het contact met de autoriteiten van Tadzjikistan kan zware gevolgen hebben voor eiser. Verweerder had dan ook voorzichtiger te werk moeten gaan. De gedragingen van verweerder maken dat eisers belangen zodanig zijn geschonden dat de maatregel van bewaring ten onrechte is opgelegd.
5. De Afdeling heeft op 19 november 2025 uitspraak gedaan over de vraag of verweerder hangende het beroep in het kader van een aanvraag om internationale bescherming, ten behoeve van een lp-aanvraag, persoonsgegevens van een vreemdeling mag verstrekken aan de autoriteiten van zijn vermoedelijke land van herkomst. Volgens de Afdeling mag verweerder wel alvast een aanvraag indienen voor een lp, als hij daarbij maar wel de benodigde waarborgen in acht neemt. Zo moet hij altijd een vreemdeling in de gelegenheid stellen om samen de aanvraagformulieren voor een lp in te vullen, te ondertekenen en te controleren. Het indienen van een lp-aanvraag zonder de vreemdeling hierbij te betrekken, is niet alleen in strijd is met de eigen werkwijze van verweerder [5] , maar mogelijk ook in strijd met het beginsel van non-refoulement en met het beginsel van de doeltreffendheid van het rechtsmiddel beroep. Dit betekent dat verweerder gedurende de rechtsmiddelentermijn en hangende de beroepsprocedure dus niet meer buiten medeweten van een vreemdeling en zijn gemachtigde een lp-aanvraag mag indienen.
6. Eiser en zijn gemachtigde zijn pas door middel van de aanbiedingsbrief van verweerder aan de rechtbank op 12 december 2025 in onderhavige procedure op de hoogte geraakt van het feit dat verweerder tijdens de asielprocedure van eiser in 2024 een lp-aanvraag heeft gedaan. Zij zijn daar beiden niet bij betrokken geweest. De rechtbank stelt vast dat verweerder in 2024 dan ook zonder medeweten van eiser en zijn gemachtigde de lp-aanvraag bij de Tadzjiekse autoriteiten heeft ingediend. Hiermee heeft verweerder niet alleen in strijd met haar eigen werkwijze gehandeld, maar mogelijk ook in strijd met het beginsel van non-refoulement en met het beginsel van de doeltreffendheid van het rechtsmiddel beroep. Echter, of hiervan sprake is, ligt niet voor aan de bewaringsrechter. Verweerder zal eventueel in een nieuwe asielprocedure moeten beoordelen welke gevolgen dit heeft voor de beoordeling van die eventueel nieuwe asielaanvraag van eiser.
7. Vervolgens heeft verweerder op 4 december 2025 opnieuw geïnformeerd bij de Tadzjiekse autoriteiten over de eerdere lp toezegging. Gelet op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 3 november 2025 [6] , waarbij het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond is verklaard, was dit verzoek om informatie niet in strijd met de Afdelingsuitspraak van 19 november 2025. Het door eiser ingestelde hoger beroep tegen de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank en het verzoek om een voorlopige voorziening maakt het vorenstaande niet anders. Nu door de Afdeling het verzoek om een voorlopige voorziening (nog) niet is toegewezen, is er geen schorsende werking van het besluit van 2 februari 2024. Verweerder was op 4 december 2025 dan ook bevoegd om te informeren naar de lp-toezegging bij de Tadzjiekse autoriteiten zonder eiser en zijn gemachtigde hierbij te betrekken.
Maatregel van bewaring
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [7] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [8] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. Eiser betwist alle aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden. Wat betreft de zware grond 3a wijst eiser erop dat er in de maatregel op wordt gewezen dat hij geen moeite heeft gedaan om identificerende documenten te verkrijgen. Eiser volgt niet dat hij contact moet opnemen met de autoriteiten waar hij voor stelt te vrezen. Ook staat zijn identiteit en nationaliteit al vast. Ten aanzien van zware grond 3c stelt eiser dat hij Nederland moest verlaten, niet Duitsland. DT&V [9] zou hem overdragen aan Duitsland, maar dat is niet gebeurd. Hem kan niet iets worden verweten wat door de autoriteiten zelf is veroorzaakt.
10. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware gronden 3a en 3c volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze gronden zich feitelijk voordoen. Eiser beschikt niet over een paspoort of een visum. Dit maakt dat de zware grond 3a feitelijk juist is en deze wordt terecht aan eiser tegengeworpen. Ook de zware grond 3c acht de rechtbank feitelijk juist. Eiser heeft immers een afwijzende beschikking ontvangen op 2 februari 2024. Hij heeft geen gevolg gegeven aan de vertrekplicht die uit de beschikking volgt. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de zware en lichte gronden behoeft geen nadere bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
11. Eiser stelt dat een lichter middel toegepast had moeten worden. Hij heeft zich altijd netjes gedragen. De eerdere lp-aanvraag is niet meegewogen in de belangenafweging. Ook mocht eiser erop vertrouwen dat het instellen van hoger beroep zou leiden tot een langer verblijf bij het COa [10] , gezien het COa hem dit heeft toegezegd. Ter zitting heeft eiser een kopie van een certificaat van het COa overgelegd, waaruit blijkt dat hij deelneemt aan vrijwilligerswerk.
12. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, is daarmee een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om dit risico te ondervangen. Daarbij is van belang geacht dat eiser diverse keren te kennen heeft gegeven niet vrijwillig te zullen terugkeren naar Tadzjikistan en zelf geen enkele actie heeft ondernomen om terug te keren dan wel die terugkeer mogelijk te maken. Ook is hierbij meegewogen door verweerder dat de maatregel niet lang hoeft te duren nu er een lp-toezegging is en een vlucht is aangevraagd. Dat eiser zich aan zijn meldplicht heeft gehouden en aanwezig was bij het COa, doet niet af aan het feit dat hij zich niet heeft gehouden aan zijn vertrekplicht. Een eventuele toezegging van het COa dat eiser langer recht zou hebben op opvang maakt niet dat verweerder niet bevoegd is om eiser in bewaring te stellen.
Ambtshalve toets
13. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 19 december 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Laissez-passer.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zoals neergelegd in paragraaf A3/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
7.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
8.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
9.Dienst Terugkeer & Vertrek.
10.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.