Overwegingen
1. Eiser stelt dat hij de Poolse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1965.
2. Eiser voert aan dat de staandehouding op 10 januari 2025 vreemdelingenrechtelijk was. Uit het proces-verbaal van 10 januari 2025 blijkt namelijk dat de verbalisanten eiser hebben aangesproken omdat één van de verbalisanten omstreeks 19:45 uur een voor hem “ambtshalve bekende dak- en thuisloze” zag lopen. Vervolgens hebben zij eiser om 19.52 uur aangehouden op grond van de “bovenstaande artikelen”, maar daarbij is niet duidelijk welke artikelen dat zijn. Weliswaar is op 12 januari 2025 een aanvullend proces-verbaal opgemaakt waarin staat dat eiser staande gehouden is voor (openbare) dronkenschap, strafbaar gesteld in artikel 426 en 453 van het Wetboek van Strafrecht, maar volgens eiser mag op basis daarvan niet (achteraf) worden aangenomen dat sprake was van een strafrechtelijke staandehouding. Bij een vreemdelingenrechtelijke staandehouding moet
sprake zijn van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Volgens eiser was daarvan geen sprake: het kan zijn dat de verbalisant eiser ambtshalve kende, maar eiser komt uit Polen en had daarom mogelijk het recht om (opnieuw) gedurende een vrije termijn in Nederland te verblijven.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal van 10 januari 2025 volgt dat één van de verbalisanten eiser op Schiphol Plaza zag lopen, en hem ambtshalve herkende als dak- en thuisloze. De andere verbalisant zag dat er een donkere vlek in de broek van eiser zat, waarbij zij sterk het vermoeden had dat het een urinevlek betrof. Vervolgens hoorden beide verbalisanten eiser tegen hen praten met dubbele tong. De verbalisanten roken dat eiser alcohol had gedronken en zagen dat hij onvast ter been was en meerdere blikken bier en een fles wijn in zijn tas had. Zij hebben eiser daarop meegenomen naar het bureau voor een eventuele overdracht aan bureau vreemdelingzaken, waar zij eiser op een bankje hebben gezet. Kort hierna zagen zij dat eiser in slaap was gevallen en niet meer zelfredzaam was door zijn alcoholgebruik. Zij hebben eiser toen wakker geschud en om 19.52 uur aangehouden “ter zake bovenstaande artikelen”. Uit het aanvullend proces- verbaal van 12 januari 2025 blijkt dat het daarbij gaat om artikelen 426 en 453 van het Wetboek van Strafrecht.
4. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het proces-verbaal van 10 januari 2025 en het aanvullend proces-verbaal van 12 januari 2025 voldoende dat de aanhouding van eiser een strafrechtelijke aanleiding had, namelijk openbare dronkenschap. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat hij die avond dronken was. Omdat de rechtbank als bewaringsrechter alleen oordeelt over bevoegdheden die bij of krachtens de Vw1, is zij niet bevoegd om over de rechtmatigheid van deze aanhouding een oordeel te geven. De beroepsgrond slaagt niet.
De uitreiking van de maatregel van bewaring
5. Eiser voert aan dat bij de uitreiking van de maatregel geen schriftelijke toelichting is gegeven als bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiser heeft namelijk alleen een folder met algemene informatie over de inbewaringstelling gekregen, waarvan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 24 juli 20242 al heeft geoordeeld dat deze onvoldoende is. Volgens eiser is geen ruimte voor een belangenafweging, omdat de termijn van zes maanden die de Afdeling in de uitspraak van 24 juli 2024 aan de minister heeft gegeven om zijn werkwijze aan te passen, al is verstreken.
6. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat de minister de voorschriften van artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb, in acht heeft genomen. Eiser is niet schriftelijk, in voor hem begrijpelijke taal geïnformeerd over de redenen van zijn inbewaringstelling. Daarom is er sprake van een gebrek bij de oplegging van de maatregel. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling echter eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Naar het oordeel van de rechtbank is het geconstateerde
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400, r.o. 1. gebrek niet dermate ernstig, dat dit zwaarder weegt dan de belangen van de minister bij de maatregel van bewaring. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
7. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen de zware grond onder 3i heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de overige twee zware gronden en de lichte gronden 4a, 4c en 4d feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn en de maatregel van bewaring kunnen dragen. Daaruit volgt ook het risico dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Het geschilpunt over de zware grond onder 3i behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.