ECLI:NL:RBDHA:2025:2610
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielprocedure na intrekking voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek van een verzoeker, die in een asielprocedure betrokken was bij de minister van Asiel en Migratie. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet, welke door de minister was afgewezen. Na bezwaar te hebben gemaakt, vroeg de verzoeker om een voorlopige voorziening. Op 3 januari 2023 werd de asielaanvraag van de verzoeker toegelaten tot de nationale procedure, waarna de verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening introk en tevens vroeg om vergoeding van de proceskosten. De minister heeft echter niet gereageerd op dit verzoek.
De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechter overwoog dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Het is mogelijk om een bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten als het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt aan de indiener van het verzoekschrift. In dit geval was de minister niet tegemoetgekomen aan het verzoek van de verzoeker, omdat de tegemoetkoming slechts het gevolg was van tijdsverloop en niet van een actieve maatregel van de minister.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat er geen sprake was van een situatie waarin de minister de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit had opgeschort of een maatregel had genomen die verband hield met het verzoek om voorlopige voorziening. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier F.Q. Peters, en is openbaar gemaakt op de website van de rechtspraak.