ECLI:NL:RBDHA:2025:2650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
NL24.43389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 21 mei 2023 behandeld. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten. De zaak betreft de vraag of de minister van Asiel en Migratie tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank verwijst naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) die de beslistermijnen en procedures rondom asielaanvragen regelen.

Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 21 mei 2023, en Nederland werd verantwoordelijk voor de behandeling van de aanvraag op 29 januari 2024. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou eindigen op 29 juli 2024. Echter, door de inwerkingtreding van het WBV 2023/26 is deze termijn met negen maanden verlengd. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een situatie die een verlenging rechtvaardigde. Hierdoor is de ingebrekestelling van 17 oktober 2024 prematuur ingediend.

De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43389

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 21 mei 2023.
2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hier mee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. De beslistermijn vangt op grond van artikel 42, zesde lid, van de Vw aan op het moment dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de aanvraag.
6. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
7. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 21 mei 2023. Uit de stukken in het dossier blijkt dat Nederland met ingang van 29 januari 2024 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van eiser op 29 juli 2024 eindigen. De minister heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2023/26, de beslistermijn van asielaanvragen, ingediend tussen 1 januari 2024 en 1 januari 2025, met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 28 januari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:940) geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2023/26 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 17 oktober 2024 prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.