In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag behandeld. Eiser had zijn aanvraag ingediend op 20 februari 2024, en volgens de wet had de minister binnen zes maanden, dus voor 20 augustus 2024, moeten beslissen. Echter, door de inwerkingtreding van het WBV 2023/26 is de beslistermijn voor asielaanvragen die tussen 1 januari 2024 en 1 januari 2025 zijn ingediend, met negen maanden verlengd. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een situatie die deze verlenging rechtvaardigde. Hierdoor eindigt de wettelijke beslistermijn voor eiser op 20 mei 2025.
Eiser had een ingebrekestelling ingediend op 24 december 2024, maar de rechtbank oordeelt dat deze prematuur is, omdat de verlengde beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank concludeert dat het beroep niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals vastgelegd in artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.