In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van een Afghaanse asielzoeker beoordeeld. De eiser had een asielaanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie weigerde deze in behandeling te nemen, omdat België verantwoordelijk was voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank behandelt de argumenten van de eiser, die stelt dat de minister niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan, gezien de problematische opvangsituatie in België. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en rapporten die wijzen op de lange wachttijden voor opvangplaatsen en de ontoereikendheid van de daklozenopvang in België.
De rechtbank concludeert echter dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de overdracht aan België niet zal leiden tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank baseert zich op informatie van de Belgische autoriteiten, waaruit blijkt dat asielzoekers op een wachtlijst worden geplaatst en dat er voldoende opvangmogelijkheden zijn, ondanks de tekortkomingen in het systeem. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de asielaanvraag van de eiser niet hoeft te behandelen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de lidstaten onder de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel.