ECLI:NL:RBDHA:2025:2663

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
AWB 24/12006 en AWB 24/12156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het overplaatsingsbesluit van een minderjarige asielzoeker naar een opvanglocatie voor meerderjarigen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 13 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het overplaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) beoordeeld. Eiser, die stelt minderjarig te zijn, werd op 12 juli 2024 overgeplaatst van een opvangvoorziening voor minderjarigen naar een opvangvoorziening voor meerderjarigen. De IND had zijn leeftijd gewijzigd op basis van informatie uit Italië, waar hij als meerderjarig geregistreerd staat. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij hij aanvoert dat de IND de beoordeling van zijn leeftijd niet correct heeft uitgevoerd en dat hij niet de juiste procedure heeft gevolgd. De rechtbank oordeelt dat de IND niet zorgvuldig heeft gehandeld bij de beoordeling van eisers leeftijd en dat verweerder zich niet op de leeftijdsregistratie van de IND had mogen baseren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/12006 (beroep) en AWB 24/12156 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 13 februari 2025 in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. B. Snoeij),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder

(gemachtigde: L. van Els-van den Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 1 juli 2024 om eiser over te plaatsen naar een opvangvoorziening voor meerderjarigen (het bestreden besluit). Verweerder heeft in dit besluit aangegeven dat rechtstreeks beroep mogelijk is.
1.1
Verweerder heeft eiser op 12 juli 2024 overgeplaatst van een opvangvoorziening voor minderjarigen (de POA Amsterdam) naar een opvangvoorziening voor meerderjarigen (AZC Den Haag).
1.2
Eiser heeft op 26 juli 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat eiser wordt teruggeplaatst naar een opvangvoorziening voor minderjarige asielzoekers.
1.3
Bij uitspraak van 15 oktober 2024 [1] heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel bepaald dat eiser wordt teruggeplaatst naar een opvangvoorziening voor minderjarige asielzoekers totdat op het beroep en op het verzoek om een voorlopige voorziening is beslist.
1.4
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder, mevrouw [naam 1] als tolk en mevrouw [naam 2] als voogd namens Nidos deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 2008 en de Eritrese nationaliteit te hebben.
2.1
Eiser heeft op 12 februari 2024 een asielaanvraag ingediend, waarop nog niet is beslist. Eiser had geen identificerende documenten bij zich. In afwachting van nader onderzoek naar de leeftijd van eiser is de door eiser gestelde leeftijd overgenomen. Eiser is daarom in een opvanglocatie voor minderjarigen geplaatst.
2.2
Conform de Werkinstructie 2023/6 Leeftijdsbepaling en paragraaf C1/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is eiser in twee onafhankelijke sessies geschouwd door medewerkers van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De AVIM concludeerde dat eiser evident meerderjarig is en de IND concludeerde dat eiser evident minderjarig is. De eindconclusie van beide schouwen is dat twijfel bestaat over eisers leeftijd.
2.3.
Omdat uit Eurodac is gebleken dat eiser in Italië staat geregistreerd, is de IND op 26 februari 2024 een onderzoek gestart in het kader van artikel 34 van de Dublinverordening. [2] Op 5 maart 2024 hebben de Italiaanse autoriteiten de IND geïnformeerd dat eiser daar geregistreerd staat met een geboortedatum van 12 augustus 2002. Op grond van paragraaf 2.4.2 van de Werkinstructie 2023/6 heeft de IND deze leeftijdsregistratie overgenomen.
2.4
De IND heeft op 14 maart 2024 de geboortedatum van eiser gewijzigd in [geboortedatum 2] 2002 en heeft hiervan een kennisgeving naar de ketenpartners gestuurd, waaronder verweerder.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft op 1 juli 2024 een overplaatsingsbesluit genomen om eiser over te plaatsen van een opvanglocatie voor minderjarigen naar een opvanglocatie voor meerderjarigen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij van de IND heeft vernomen dat op 14 maart 2024 de leeftijdsregistratie van eiser is gewijzigd en dat eiser tot op het moment van het bestreden besluit zijn gestelde minderjarigheid niet met authentieke en identificerende documenten, dan wel een leeftijdsonderzoek heeft aangetoond.
Heeft verweerder zich op de leeftijdsvaststelling door de IND mogen baseren?
4. Eiser voert aan dat hij minderjarig is en dat verweerder een discretionaire bevoegdheid heeft als het gaat om het overplaatsen van een asielzoeker. Er is geen wettelijke verplichting om uit te gaan van de leeftijdsregistratie door de IND. Eiser voert verder aan dat hij voor het opgeven van de meerderjarige leeftijd in Italië een verklaring heeft gegeven, namelijk dat hij in Italië als minderjarige de opvang niet zou kunnen verlaten en hij verder wilde reizen.
4.1
Uit de uitspraak van 18 december 2024 [3] , van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat tegen een kennisgeving van de gewijzigde leeftijdsregistratie zelf geen bezwaar of beroep open staat. Via een bezwaar of beroep tegen de overplaatsing kan ook aan de orde komen of verweerder uit mocht gaan van de door de IND vastgestelde leeftijd. [4] Dat is hier het geval. Op verzoek van het verweerder geeft de IND een nadere toelichting over de wijziging van de leeftijdsregistratie.
4.2
In de uitspraak van 9 oktober 2024 [5] , heeft de Afdeling onder 6.9 tot en met 7.3 geoordeeld dat de minister van Asiel en Migratie (de minister) niet op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat. Dit betekent niet, zo staat in die uitspraak, dat geen gewicht toekomt aan leeftijdsregistratie in een andere lidstaat bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling. De minister moet de leeftijd van een vreemdeling en de bewijswaarde van een leeftijdsregistratie namelijk beoordelen met toepassing van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht, met inachtneming van wat daarover aanvullend in het Unierecht is bepaald. Het is daarbij in beginsel aan de betrokken vreemdeling om zijn identiteit, waaronder zijn geboortedatum, aannemelijk te maken. Als de minister twijfels heeft over de minderjarigheid van de betrokken vreemdeling, dan geldt als vertrekpunt de presumptie van minderjarigheid. De minister moet dan uitgaan van het vermoeden dat de betrokken vreemdeling minderjarig is. Het is dan aan de minister om dat vermoeden te ontzenuwen. De minister zal steeds alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn. Daarbij moet de minister ook eventuele overgelegde bewijsmiddelen betrekken. [6]
4.3
De rechtbank constateert dat verweerder naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 bij de IND navraag heeft gedaan naar de gevolgen van die uitspraak voor de leeftijdsregistratie van eiser. Verweerder heeft op 13 januari 2025 een aanvullend memo van de IND ontvangen. In dit aanvullend memo is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“[…] Aan de gegevens uit Italië ligt een eigen verklaring van betrokkene ten grondslag. In het aanmeldgehoor van 17 februari 2024 verklaart betrokkene dat hij in Italië bewust een geboortedatum heeft opgegeven waarmee hij meerderjarig was.
Na het verschijnen van de memo op 25 juni 2024 heeft betrokkene op 8 augustus 2024 een origineel schoolrapport uit Eritrea heeft overgelegd. Dit document is door Bureau Documenten onderzocht. Op 21 oktober 2024 heeft Bureau Documenten het onderzoeksresultaat bekendgemaakt. Hieruit blijkt dat de verschijningsvorm, opmaak en afgifte van het schoolrapport afwijken van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Om deze reden is het document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt.
De in april overgelegde doopakte is inmiddels ook door Bureau Documenten onderzocht. Dit document heeft een neutraal advies gekregen. Dat betekent dat Bureau Documenten geen uitspraak kan doen over de echtheid en inhoudelijke juistheid van het document.
Concluderend wordt opgemerkt dat betrokkene de twijfel over zijn leeftijd vooralsnog niet heeft kunnen wegnemen. In deze zaak is immers bewust een meerderjarige geboortedatum opgegeven in Italië en daarnaast is er een document overgelegd dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. hierdoor blijft het voordeel van de twijfel gelet op de relevante punten voldoende ontzenuwt. […]”
De rechtbank ziet zich nu voor de vraag gesteld of verweerder zich met dit aanvullend memo voldoende heeft vergewist of de leeftijdsregistratie van eiser juist is verricht door de IND en of verweerder van de leeftijdsregistratie uit mocht gaan.
4.4
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij geen toegang heeft tot het asieldossier van eiser en dat hij geen aanleiding ziet de leeftijdsbepaling door de IND zoals die in het (aanvullend) memo is weergegeven, niet te volgen. Verweerder geeft aan dat zij worstelt met de beroepen tegen de overplaatsingsbesluiten op grond van een gewijzigde leeftijdsregistratie zoals die door de IND wordt verricht. Het is immers de IND die tot de leeftijdsregistratie komt, maar door de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2024 kan alleen via bezwaar of beroep tegen een ander besluit hier tegen worden opgekomen. Dit maakt dat verweerder in een lastig parket zit.
4.5
De rechtbank erkent dat verweerder in een lastig parket zit. Immers, het is niet verweerder die de leeftijdsregistratie doet maar de IND. Dit ontslaat verweerder echter niet van diens eigen verantwoordelijkheid. Verweerder moet zelf beoordelen of de IND de beoordeling van de leeftijd van eiser heeft verricht in overeenstemming met het beoordelingskader zoals de Afdeling in de uitspraak van 9 oktober 2024 uiteen heeft gezet.
4.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de IND de beoordeling van leeftijd van eiser niet verricht in overeenstemming met het toepasselijke beoordelingskader. Uit het memo en het aanvullende memo blijkt namelijk niet dat alle relevante feiten en omstandigheden door de IND bij de leeftijdsbepaling zijn betrokken. De IND mag gewicht toekennen aan de leeftijdsregistratie in een andere lidstaat. Als aan deze leeftijdsregistratie alleen een eigen verklaring ten grondslag ligt, zoals hier het geval, dan moet de IND informeren onder welke omstandigheden deze verklaring is afgelegd. [7] Uit het (aanvullend) memo blijkt niet dat de IND dat heeft gedaan. Op de verklaring van eiser dat hij in Italië heeft opgegeven dat hij meerderjarig is [8] zodat hij kon doorreizen, welke verklaring eiser al tijdens het aanmeldgehoor had afgelegd, is de IND niet ingegaan. Verder is de rechtbank van oordeel dat de IND niet kenbaar heeft gemaakt welk gewicht hij toekent aan de door Bureau Documenten uitgebrachte onderzoeksresultaten ten aanzien van de door eiser overgelegde cijferlijst en doopakte. Het enkel benoemen van de onderzoeksresultaten is daartoe onvoldoende. Daar komt bij dat de IND in zijn conclusie enkel het schoolrapport heeft betrokken en niet de doopakte. Dit terwijl de doopakte een neutraal advies heeft gekregen van Bureau Documenten. Aan deze doopakte moet dus ook enig gewicht toekomen. Ook is de IND niet ingegaan op de verklaring van de voogd van eiser. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de gewijzigde leeftijdsregistratie zoals die in de memo is toegelicht niet zorgvuldig is voorbereid. Ook heeft de IND onvoldoende gemotiveerd waarom eiser, gelet op zijn verklaring over de leeftijdsregistratie in Italië, de door hem overgelegde bewijsmiddelen en de verklaring van de voogd, niet is gevolgd in de door hem gestelde leeftijd. Dit betekent dat verweerder het overplaatsingsbesluit niet op de memo en het aanvullende memo van de IND mocht baseren.
4.7
De rechtbank acht hierbij van belang dat verweerder ook zonder toegang tot het asieldossier van eiser al had kunnen constateren dat het memo en het aanvullend memo niet voldoet aan de voorwaarden zoals de Afdeling die in haar uitspraak van 9 oktober 2024 heeft gesteld. Voor zover verweerder eerst niet op de hoogte was van eisers verklaring voor de leeftijdsregistratie in Italië, blijkt uit de memo’s dat de IND geen enkele verklaring van eiser hiervoor heeft meegenomen terwijl de IND dat wel had gemoeten. Uit het aanvullend memo zelf blijkt dat de doopakte op onjuiste wijze is betrokken bij de beoordeling. De verklaring van de voogd is ook niet betrokken door de IND. Het had op de weg van verweerder gelegen om de IND hierop te wijzen en nogmaals aanvullende informatie op te vragen De beroepsgrond slaagt.
Conclusie over het beroep
5. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, nu het aan verweerder is om de gebreken te herstellen.
5.1
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
6. Bij deze beslissing van de rechtbank over eisers beroep, is er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe daarom af.
Proceskosten
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten voor het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.721,- omdat de gemachtigde van eiser een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 juli 2024;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1814,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.E. Krikke, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.AWB 24/12156.
2.Verordening (EU) 604/2013.
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2024:2011.
6.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:73.
7.Zo staat het inmiddels ook opgenomen in Werkinstructie 2025/1 die op 6 februari 2025 in werking is getreden en in de plaats komt van Werkinstructie 2023/6.
8.Rapport Aanmeldgehoor AMV (zonder schouw), pagina 10-11.