ECLI:NL:RBDHA:2025:2672

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
NL24.44648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag van Eritrese eiser na vertrek met onbekende bestemming

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Eritrese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De eiser, geboren in 2006, heeft op 12 juli 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 11 november 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 4 februari 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 8 januari 2025 met onbekende bestemming uit de opvang is vertrokken en dat zijn gemachtigde geen contact meer met hem heeft. Hierdoor concludeert de rechtbank dat eiser niet langer bescherming in Nederland zoekt en geen belang heeft bij een beoordeling van het beroep. De rechtbank verwijst naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk wordt beoordeeld. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk en is op 21 februari 2025 openbaar gemaakt. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44648
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: N. Ulutas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2006. Hij heeft op 12 juli 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 11 november 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De minister heeft de rechtbank meegedeeld dat uit de administratie van het Coa is gebleken dat eiser op 8 januari 2025 met onbekende bestemming uit de opvang is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft desgevraagd bij bericht van 21 januari 2025 laten weten dat hij geen contact meer met eiser heeft. Daaruit leidt de rechtbank af dat eiser niet langer bescherming in Nederland zoekt. Daarom heeft hij geen belang bij een beoordeling van het beroep. De rechtbank verwijst hierbij naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5162).

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 februari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.