ECLI:NL:RBDHA:2025:2692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
NL24.51568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de overdrachtstermijn van een asielzoeker wegens onderduiken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, een Syrische asielzoeker, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarin de overdrachtstermijn voor zijn overdracht aan Kroatië wegens onderduiken met twaalf maanden werd verlengd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 19 december 2024 was geïnformeerd over de geplande overdracht en dat hij op de dag van de vlucht niet aanwezig was op de afgesproken ophaaltijd en -plaats. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft gesteld dat de eiser ondergedoken was, wat de verlenging van de overdrachtstermijn rechtvaardigt. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51568

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2024 heeft verweerder de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Kroatië wegens onderduiken tot achttien maanden verlengd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1986 en de Syrische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 29 april 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij besluit van 7 oktober 2024 heeft verweerder de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië voor de behandeling daarvan verantwoordelijk is.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder de overdrachtstermijn op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening [1] verlengd met 12 maanden, omdat eiser is ondergedoken.
4. Eiser stelt in beroep dat op geen enkele wijze uit het dossier valt te herleiden of de informatie die verweerder heeft verstrekt aan de Kroatische autoriteiten juist is. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de stelling dat hij is ondergedoken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de vreemdeling over te nemen of terug te nemen komt te vervallen. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van die vreemdeling gaat dan over op de verzoekende lidstaat. De termijn van overdracht kan tot maximaal achttien maanden worden verlengd als de vreemdeling onderduikt. Deze bepaling moet zo worden uitgelegd dat een verzoeker onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, met het doel om deze overdracht te frustreren. [2]
6. De rechtbank stelt vast dat eiser bij brief van 4 december 2024 is geïnformeerd over de geplande overdracht op 11 december 2024. Tijdens een vertrekgesprek op 6 december 2024 is aan eiser meegedeeld dat hij op 10 december 2024 aanwezig en bereikbaar moest zijn op het AZC. Het COa [3] heeft aangegeven dat eiser de avond voor de overdracht is ingelicht over het ophaaltijdstip door een medewerker van de noodopvang in Voerendaal. Daarmee is voldoende aangetoond dat eiser op de hoogte was van zijn verplichtingen.
7. Uit informatie van het COa blijkt dat eiser de nacht voorafgaand aan de vlucht om half 2 op de locatie van de noodopvang is gearriveerd. Hij heeft zich op de dag van de vlucht echter niet gemeld. Hij was op het ophaaltijdstip, half 6 's ochtends, niet aanwezig op zijn kamer. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij bang was voor de overdracht aan Kroatië en daarom was hij op de kamer naast die van hem om te praten. Hij heeft medewerkers van het COa hierover niet geïnformeerd. Dit leidt tot de conclusie dat eiser op de hoogte was van zijn verplichtingen, maar desondanks voor de geplande overdracht niet beschikbaar was op de afgesproken ophaaltijd en -plaats. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser was ondergedoken en is de overdrachtstermijn terecht verlengd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 21 februari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo tegen Duitsland van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 62 e.v. en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630.)
3.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.