ECLI:NL:RBDHA:2025:2721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
NL24.45220
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag van 8 februari 2024 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N. Imminga, heeft de aanvraag ingediend in het kader van nareis als familie- of gezinslid van een referent. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting.

De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiseres heeft de minister in gebreke gesteld, en de rechtbank constateert dat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken. De minister had 90 dagen na ontvangst van de aanvraag om te beslissen, maar heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.

De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van dezelfde rechtbank, waarin het 'first in first out'-principe is vastgesteld voor het bepalen van nieuwe beslistermijnen. De rechtbank legt de minister een termijn van zestien weken op om alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt de minister verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt ook de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 187,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45220

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. N. Imminga),
mede namens haar minderjarige kinderen:

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 8 februari 2024 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis.
2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hier mee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen (artikel 2u, eerste lid, Vw). De minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken, dat eiseres de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
6. Het beroep is daarom gegrond.
7. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft bij uitspraak van 16 augustus 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:13031) geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het in de gegeven omstandigheden noodzakelijk geachte ‘first in first out’ (hierna: fifo)-principe van de minister. Dit leidt ertoe dat de rechtbank in beginsel een termijn van 90 dagen oplegt, te rekenen vanaf het moment dat de aanvraag gelet op het fifo-principe ter hand wordt genomen. De minister heeft in haar verweerschrift aangegeven dat de aanvraag van eiseres inmiddels is toegewezen aan een behandelaar, dat bij brief van 10 januari 2025 herstelverzuim is geboden en dat eiseres op 23 januari 2025 een reactie op dit herstelverzuim heeft ingediend. De minister is voornemens een nader onderzoek te verrichten, mogelijk in de vorm van een DNA-onderzoek. De rechtbank acht het daarom in dit concrete geval niet onmogelijk dat de minister binnen zestien weken een besluit op de aanvraag van eiseres kan nemen.
8. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-.
9. Op verzoek stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die de minister op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb verschuldigd is. Eiseres heeft verzocht deze dwangsom vast te stellen. Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op
€ 1.442,-.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, de minister zestien weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door de minister verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast.
11. De rechtbank veroordeelt de minister in door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
  • stelt de hoogte van de door de minister aan eiseres verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.