ECLI:NL:RBDHA:2025:2775

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
NL24.24329
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Pakistan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Pakistaanse eiseres en de Minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf. De eiseres had op 25 juli 2023 een visum aangevraagd om bij familie in Nederland te verblijven, maar haar aanvraag werd afgewezen op 3 augustus 2023. De minister stelde dat er redelijke twijfel bestond over de intentie van de eiseres om Nederland tijdig te verlaten, omdat onvoldoende sociale en economische binding met Pakistan was aangetoond. De eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd op 15 mei 2024 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 behandeld, waarbij de eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de eiseres niet voldoende sociale binding met Pakistan heeft aangetoond. De eiseres woont bij haar broer en heeft geen eigen gezin, wat haar sociale binding met Pakistan verzwakt. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de economische binding van de eiseres met Pakistan ook niet voldoende is aangetoond, ondanks haar inschrijving als advocaat en haar recente werk als Compliance Officer. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister terecht heeft afgezien van een hoorzitting, omdat er geen redelijke twijfel bestond over de ongegrondheid van het bezwaar. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de visumaanvraag standhoudt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24329
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Jansen),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, de minister

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Inleiding

1. Bij besluit van 3 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
1.1.
Met het besluit van 15 mei 2024 (het bestreden besluit) is de minister bij het primaire besluit gebleven en heeft de minister het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft beroep op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [A] en [B] (referenten), mr. F.J. Hoppenbrouwer als waarnemer van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres is van Pakistaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1996. Zij heeft op 25 juli 2023 een visum voor kort verblijf aangevraagd met als doel verblijf bij ‘familie- of gezinslid’. Eiseres wilde bij referenten in Nederland verblijven.
3. De minister heeft de visumaanvraag van eiseres afgewezen, omdat de minister redelijke twijfel had of eiseres Nederland tijdig zou verlaten. Volgens de minister is namelijk onvoldoende gebleken dat eiseres voldoende sociale en economische binding heeft met Pakistan om een tijdige terugkeer te waarborgen. Daarnaast heeft de minister nog tegengeworpen dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf van eiseres onvoldoende is aangetoond.
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft tegen verschillende overwegingen van de minister beroepsgronden ingediend. Deze beroepsgronden bespreekt de rechtbank hieronder.
Beoordelingskader
5. Uit artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode volgt dat de minister een visum moet weigeren bij redelijke twijfel over het voornemen van een vreemdeling om Nederland te verlaten voor afloop van de geldigheidsduur van het aangevraagde visum. Het hoeft dus niet zeker te zijn dat iemand zich voor langere tijd in Nederland wil vestigen. Bij redelijke twijfel hierover moet de minister het visum al afwijzen. Het is aan de vreemdeling om aan te tonen dat zij aan de vereisten voor het gevraagde visum voldoet. Naarmate de binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten toe- of afnemen. Het is dan aan de vreemdeling om met objectieve bewijsmiddelen aannemelijk maken dat zij tijdig zal terugkeren naar het land van herkomst.
6. Bij de beoordeling van de door de vreemdeling aangeleverde gegevens beschikt de minister over een ruime beoordelingsruimte. Bij die beoordeling mag de minister de sociale en economische binding van de vreemdeling met het land van herkomst betrekken. De rechtbank kan het standpunt van de minister dat sprake is van een weigeringsgrond, gezien deze ruime beoordelingsruimte, slechts terughoudend toetsen.

Sociale binding

7. Eiseres stelt dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende sociale binding heeft met Pakistan. Eiseres woont daar al haar hele leven, heeft daar gestudeerd en haar sociale kring opgebouwd. Momenteel woont eiseres samen met haar moeder, broer en schoonzus in het huis van haar broer. Eiseres verwijst daarvoor naar de door haar overgelegde foto’s van het huis. In de beroepsgronden van 11 juli 2024 stelt eiseres dat zij recentelijk is verloofd. De bruiloft zou in december 2024 plaatsvinden, maar uit de door eiseres op 30 december 2024 in beroep overgelegde reservering van de huwelijkslocatie blijkt dat eiseres op 25 juli 2025 gaat trouwen. Het is verder voor eiseres onbegrijpelijk dat haar moeder wel een visum heeft gekregen voor Nederland, terwijl eiseres meer binding heeft met Pakistan dan haar moeder. De minister heeft er ook onvoldoende rekening mee gehouden dat eiseres eerder wel tijdig is teruggekeerd naar Pakistan.
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van zodanige sociale binding van eiseres met Pakistan dat tijdige terugkeer naar dat land gewaarborgd is. Hierbij heeft de minister in aanmerking mogen nemen dat eiseres ongehuwd is en bij haar broer in huis woont. Dit betekent dat er geen sociale band met Pakistan bestaat voor eiseres voor wat betreft een eigen gezin waarvoor eiseres verantwoordelijkheid draagt. Verder is niet gebleken dat eiseres de zorg draagt voor directe familieleden of in staat zou zijn om hen te onderhouden. De minister heeft ook mogen laten meewegen dat niet is gebleken van zwaarwegende verplichtingen die eiseres zouden dwingen tijdig naar Pakistan terug te keren. Het enkele feit dat eiseres veel broers en zussen in Pakistan heeft wonen en op hetzelfde adres woonachtig is als haar moeder, haar broer en zijn echtgenote, maakt dit oordeel niet anders. Ook het feit dat aan de moeder van eiseres wel een visum is verleend
maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Elke visumaanvraag wordt immers individueel beoordeeld en staat dus geheel los van eerdere visumaanvragen van eiseres zelf en van de aanvragen van familieleden. Dat eiseres eerst in beroep heeft gesteld dat zij verloofd is kan gelet op de ex-tunc toetsing in deze zaak niet worden betrokken in het oordeel van de rechtbank. Ter zake gaat het immers niet om een onderbouwing van een feit dat zich ten tijde van de beslissing op bezwaar al had voorgedaan.1 De beroepsgrond slaagt niet.
Economische binding
9. Eiseres stelt verder dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende economische binding heeft met Pakistan. De minister heeft ten onrechte geen waarde gehecht aan de door eiseres overgelegde documenten ten aanzien van haar studie en werkzaamheden en heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hier geen waarde aan gehecht wordt. Eiseres heeft documenten overgelegd waaruit blijkt dat zij stond ingeschreven bij [onderwijsinstelling] , van haar studieresultaten bij [onderwijsinstelling] en van de afronding van haar studie. Daarnaast heeft zij ook documenten overgelegd waaruit blijkt dat zij staat ingeschreven bij de [naam 1] . Met deze inschrijving, mag zij werkzaamheden als advocaat in Pakistan uitvoeren. Dit betekent dat eiseres een zeer goed toekomstperspectief heeft in Pakistan. Zij mag niet zonder meer ook als advocaat in Nederland aan de slag gaan. Daarnaast heeft eiseres nog een verklaring overgelegd van [werkgever] van 1 januari 2024, waarin staat dat eiseres na haar inschrijving bij de [naam 1] werkzaam zal blijven bij zijn advocatenkantoor . In haar aanvullende beroepsgronden van 30 december 2024 heeft eiseres vermeld dat zij een nieuwe baan heeft als Compliance Officer bij [naam 2] . Zij verdient daar 55.000 PKR per maand. Eiseres heeft ter onderbouwing hiervan haar arbeidsovereenkomst, salarischeques en een inning van haar salaris overgelegd.
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het moment van het nemen van het besteden besluit voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres onvoldoende economische binding heeft met Pakistan. Daartoe heeft de minister mogen overwegen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij over een zo regelmatig en substantieel inkomen beschikt in Pakistan dat zij zelfstandig in haar eigen onderhoud kan voorzien en terug moet keren. Uit de door eiseres overgelegde documenten ten aanzien van haar studie en haar inschrijving bij de [naam 1] , blijkt niet dat eiseres daadwerkelijk werkzaam is als advocaat in Pakistan en zelfstandig in haar eigen onderhoud kan voorzien. De stelling van eiseres dat zij een zeer goed toekomst perspectief heeft is ook onvoldoende om dit aannemelijk te maken.
11. De documenten die eiseres in haar aanvullende beroepsgronden van 30 december 2024 heeft overgelegd kunnen niet meegenomen worden in deze procedure. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 20222 staat namelijk dat de ex-tunc toetsing van de rechtbank zich er niet tegen verzet om documenten bij de beoordeling te betrekken die dienen ter onderbouwing van feiten die zich al hebben voorgedaan ten tijde van het besluit op bezwaar. In het geval van eiseres is haar nieuwe baan bij [naam 2] (en de overgelegde documenten ten aanzien van deze baan) niet aan te merken als een feit dat al bestond bij het nemen van het besluit op het bezwaar. De beroepsgrond slaagt niet.
Tussenconclusie
12. Gezien het voorgaande heeft de minister zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat eiseres een zodanig sociale en economische binding heeft met Pakistan dat tijdige terugkeer redelijkerwijs gewaarborgd zal zijn.
13. Nu deze weigeringsgrond de afwijzing van het visum zelfstandig kan dragen, behoeft de andere weigeringsgrond geen bespreking meer.
Hoorplicht
14. Eiseres stelt dat de minister ten onrechte heeft afgezien van een hoorzitting, terwijl een hoorzitting een groot verschil had kunnen maken. Eiseres heeft in de bezwaarfase aangetoond dat zij sociale en economische binding heeft met Pakistan. Tijdens de hoorzitting had de minister meer duidelijkheid kunnen vragen aan eiseres. De minister kon zich daarom niet zonder meer op het standpunt stellen dat een hoorzitting geen verandering zal brengen in het besluit.
15. De rechtbank overweegt het volgende. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. De minister mag alleen afzien van horen als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. Gelet op de motivering van het besluit en hetgeen door eiseres is aangevoerd en overgelegd in de bezwaarfase heeft de minister kunnen vaststellen dat er redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De minister heeft daarom van horen in de bezwaarfase mogen afzien.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 februari 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.