ECLI:NL:RBDHA:2025:2777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
NL24.24332
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag door de Minister van Buitenlandse Zaken wegens onvoldoende sociale en economische binding met Pakistan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres van Pakistaanse nationaliteit en de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een visum voor kort verblijf aangevraagd om bij familie in Nederland te verblijven, maar haar aanvraag werd afgewezen op 3 augustus 2023. De minister stelde dat er redelijke twijfel bestond over de tijdige terugkeer van eiseres naar Pakistan, omdat onvoldoende sociale en economische binding met haar land van herkomst zou zijn aangetoond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij verschillende documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar binding met Pakistan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de tijdige terugkeer van eiseres niet gewaarborgd zou zijn. Eiseres heeft aangetoond dat zij een woning in Pakistan heeft, dat haar echtgenoot daar woont en dat zij een baan heeft bij een bedrijf in Pakistan. De rechtbank oordeelde dat de minister de overgelegde documenten niet voldoende had meegewogen en dat er geen reden was om aan te nemen dat eiseres haar werkzaamheden ook in Nederland zou kunnen uitvoeren. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiseres gehoord moet worden.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister in strijd heeft gehandeld met de hoorplicht, omdat eiseres niet is gehoord tijdens de bezwaarfase. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 februari 2025 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24332
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres
(gemachtigde: mr. F.J. Hoppenbrouwer),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken,

(gemachtigde: K. Bruin).

Inleiding

1. Bij besluit van 3 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
1.1.
Met het besluit van 15 mei 2024 (het bestreden besluit) is de minister bij het primaire besluit gebleven en heeft de minister het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [A] en [B] (referenten), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres is van Pakistaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2000. Zij heeft op 25 juli 2023 een visum voor kort verblijf aangevraagd met als doel verblijf bij ‘familie- of gezinslid’. Eiseres wilde bij referenten in Nederland verblijven.
3. De minister heeft de visumaanvraag van eiseres afgewezen, omdat de minister redelijke twijfel had of eiseres Nederland tijdig zou verlaten. Volgens de minister is namelijk onvoldoende gebleken dat eiseres voldoende sociale en economische binding heeft met Pakistan om een tijdige terugkeer te waarborgen. Daarnaast heeft de minister nog tegengeworpen dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf van eiseres onvoldoende is aangetoond.
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft tegen verschillende overwegingen van de minister beroepsgronden ingediend. Deze beroepsgronden bespreekt de rechtbank hieronder.
Beroep niet tijdig beslissen
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres ook een beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar visumaanvraag had lopen. Dit beroep met zaaknummer NL24.17528 heeft eiseres ter zitting (en later ook schriftelijk) ingetrokken.
Beoordelingskader
6. Uit artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode volgt dat de minister een visum moet weigeren bij redelijke twijfel over het voornemen van een vreemdeling om Nederland te verlaten voor afloop van de geldigheidsduur van het aangevraagde visum. Het hoeft dus niet zeker te zijn dat iemand zich voor langere tijd in Nederland wil vestigen. Bij redelijke twijfel hierover moet de minister het visum al afwijzen. Het is aan de vreemdeling om aan te tonen dat zij aan de vereisten voor het gevraagde visum voldoet. Naarmate de binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten toe- of afnemen. Het is dan aan de vreemdeling om met objectieve bewijsmiddelen aannemelijk maken dat zij tijdig zal terugkeren naar het land van herkomst.
7. Bij de beoordeling van de door de vreemdeling aangeleverde gegevens beschikt de minister over een ruime beoordelingsruimte. Bij die beoordeling mag de minister de sociale en economische binding van de vreemdeling met het land van herkomst betrekken. De rechtbank kan het standpunt van de minister dat sprake is van een weigeringsgrond, gezien deze ruime beoordelingsruimte, slechts terughoudend toetsen.
Tijdig verlaten grondgebied van de lidstaten
8. Eiseres stelt dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende sociale en economische binding heeft, waardoor tijdige terugkeer naar Pakistan is gewaarborgd. Eiseres woont al haar hele leven in Pakistan en haar echtgenoot woont daar ook deels (en deels in Polen). Zij heeft samen met haar echtgenoot een woning in Pakistan, waar ook haar schoonmoeder en schoonzus bij in wonen. Dit huis staat op naam van de echtgenoot van eiseres. Eiseres verwijst daarbij naar de door haar overgelegde foto’s van het huis. Ook de ouders, broers en zussen van eiseres wonen in Pakistan. Daarbij acht eiseres het ook van belang dat aan haar schoonmoeder wel een visum is verleend, terwijl die volgens eiseres minder binding heeft met Pakistan dan eiseres.
Verder werkt eiseres bij [bedrijf] in Pakistan. Dat blijkt ook uit de werkgeversverklaring van [werkgever] van 21 december 2023. Het is onduidelijk waarom de minister de door eiseres overgelegde documenten onvoldoende acht om de economische binding met Pakistan aan te nemen. Hieruit blijkt immers dat eiseres maandelijks loon ontvangt vanaf november 2021. Dat eiseres in de periode van 17 juni 2023 tot 3 oktober 2023 geen loon heeft ontvangen heeft te maken met de ziekte van haar werkgever. Daarbij komt dat zij in oktober twee maal loon heeft ontvangen, waardoor dit op die manier is gecompenseerd. De minister kon de onduidelijkheden over de economische binding van eiseres wegnemen door eiseres te horen in bezwaar. Eiseres heeft verder in haar aanvullende
beroepschrift nog aanvullende bewijsstukken overgelegd. Uit deze documenten blijkt dat eiseres van haar werkgever acht weken vakantie mag opnemen voor een bezoek aan Nederland en ook dat eiseres in de maanden juni 2024 tot december 2024 regelmatig salaris ontvangt van [bedrijf] .
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom tijdige terugkeer van eiseres niet gewaarborgd is. Eiseres heeft in bezwaar verschillende documenten overgelegd waaruit blijkt dat zij werkzaam is bij [bedrijf] en salaris heeft ontvangen vanaf november 2021. De door eiseres in beroep overgelegde documenten kunnen ook in deze procedure meegenomen worden. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 februari 20221 en 6 juli 20222 volgt namelijk dat de ex-tunc toetsing van de rechtbank zich er niet tegen verzet dat de rechtbank stukken bij haar oordeel betrekt die dienen ter onderbouwing van feiten die zich al hadden voorgedaan ten tijde van het besluit op bezwaar. Deze documenten, samen genomen met de door eiseres in bezwaar overgelegde documenten, maken naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres op zijn minst een begin van bewijs heeft geleverd om haar economische binding met Pakistan aan te tonen. Dat de minister bang is dat eiseres haar werkzaamheden ook in Nederland kan uitvoeren is onvoldoende voor een ander oordeel. Dit is namelijk enkel een niet-onderbouwde aanname van de minister en had aan de orde kunnen komen tijdens een hoorzitting. Dat [bedrijf] een familiebedrijf is, maakt het oordeel van de rechtbank ook niet anders. Dit laat namelijk onverlet dat eiseres met de door haar overgelegde documenten aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk werkzaam is voor dit bedrijf en regelmatig loon ontvangt. Daarbij heeft eiseres in de gronden van beroep van 30 december 2024 en ter zitting haar functie en het belang van het uitvoeren daarvan in Pakistan toegelicht, hetgeen eveneens aan de orde had kunnen komen tijdens een hoorzitting. Het is daarom naar het oordeel van de rechtbank aan de minister om een nieuwe beoordeling te maken ten aanzien van de economische binding van eiseres. Daarbij zal de minister ook moeten betrekken dat de echtgenoot van eiseres een woning op zijn naam heeft staan in Pakistan en eiseres – onweersproken – heeft gesteld dat door het aangaan van het huwelijk in Pakistan de woning ook in eigendom aan eiseres toebehoort. Alle overgelegde documenten en aangevoerde omstandigheden moeten in samenhang worden bezien. Gelet daarop en op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank de tegenwerping in het bestreden besluit dat mogelijke verhuur en het onderhoud ook vanuit het buitenland geregeld zouden kunnen worden onvoldoende motivering voor het standpunt dat niet is gebleken van een economische binding met het land van herkomst waardoor tijdige terugkeer redelijkerwijs gewaarborgd is te achten.
10. De economische en sociale binding met het land van herkomst zijn communicerende vaten. Nu de minister wel enige sociale binding van eiseres heeft aangenomen met Pakistan, moet de minister opnieuw bezien welke betekenis dit heeft na een nieuwe beoordeling van de economische binding. Het is niet in geschil dat eiseres gehuwd is en dat haar partner deels in Pakistan verblijft. De minister moet dit meenemen in de besluitvorming.
11. Gelet op de voorgaande overwegingen heeft de minister onvoldoende gemotiveerd dat de tijdige terugkeer van eiseres naar Pakistan niet is gewaarborgd. De beroepsgrond slaagt.
Doel en omstandigheden van het beoogde verblijf
12. De afwijzingsgrond in het bestreden besluit dat eiseres het doel en de omstandigheden van het beoogde verblijf onvoldoende heeft aangetoond kan ook geen stand houden. In het bestreden besluit is enkel opgenomen dat er sprake is van zelfstandige afwijzingsgronden en wordt volstaan met een bespreking van de bezwaargronden tegen de sociale en economische binding van eiseres met haar land van herkomst. De minister heeft in het bestreden besluit de bezwaargronden tegen het doel en de omstandigheden van het beoogde verblijf van eiseres niet besproken, waardoor het bestreden besluit ook op dit punt onvoldoende gemotiveerd is.

Hoorplicht

13. Eiseres stelt dat de minister ten onrechte heeft afgezien van een hoorzitting, terwijl een hoorzitting een groot verschil had kunnen maken. Eiseres heeft in de bezwaarfase onderbouwd dat zij sociale en economische binding heeft met Pakistan. Tijdens de hoorzitting had de minister meer duidelijkheid kunnen vragen aan eiseres. De minister kon zich daarom niet zonder meer op het standpunt stellen dat een hoorzitting geen verandering zal brengen in het besluit.
14. De rechtbank overweegt dat van horen kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Volgens vaste rechtspraak vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en kan daarvan slechts worden afgezien als er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
15. Gelet op de besluitvorming door de minister en het oordeel van de rechtbank daarover heeft de minister zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat er op voorhand geen twijfel mogelijk was dat de bezwaren niet tot een andersluidend oordeel konden leiden. Dit betekent dat het bezwaar niet kennelijk ongegrond was en dat de minister eiseres had moeten horen. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

16. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met de artikel 7:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. De minister zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en nadat eiseres is gehoord. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
17. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiseres gemaakt proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
18. Ook bepaalt de rechtbank dat op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 15 mei 2024;
  • draagt de minister op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 februari 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.